ECLI:NL:RBZWB:2024:4683

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
24/4757
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens onvoldoende spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 10 juni 2024 is genomen. Dit besluit betreft het opleggen van een last onder dwangsom. Op 11 juni 2024 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat een zitting niet nodig was.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voor een voorlopige voorziening is echter vereist dat er sprake is van 'onverwijlde spoed'. Dit houdt in dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht, omdat de gevolgen van de uitvoering van het besluit niet meer te herstellen zijn. In dit geval heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker, waardoor de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek.

De voorzieningenrechter heeft verzoeker gevraagd of de verlenging van de begunstigingstermijn hem aanleiding gaf om zijn verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken. Verzoeker heeft echter aangegeven dat hij het verzoek niet intrekt, omdat de dwangsom eerder kan worden opgelegd in verband met de zomerreces en de vakantieperiode. Desondanks heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is, en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 10 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4757

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker,

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Inleiding

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 juni 2024 (bestreden besluit) van het college over het opleggen van een last onder dwangsom. Op 11 juni 2024 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
2. Het college heeft de begunstigingstermijn in een besluit van 17 juni 2024 verlengd tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker. De rechtbank heeft verzoeker schriftelijk gevraagd om aan te geven of dit voor hem aanleiding gaf om het verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken. Op 8 juli 2024 heeft hij aangegeven dat hij het verzoek om een voorlopige voorziening niet intrekt, omdat de dwangsom eerder kan worden opgelegd in verband met zomerreces en de vakantieperiode. De termijn moet daarom worden opgeschort. Daarnaast schrijft verzoeker dat in andere handhavingsverzoeken keer op keer fouten worden gemaakt met betrekking tot het besturen van de materie en de bewijslast.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. De voorlopige voorziening procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van – in dit geval – de bezwaarprocedure zo nodig een voorlopige maatregel te treffen. Omdat de het college heeft besloten dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker, heeft verzoeker geen belang bij de gevraagde voorziening.
4. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Gelet hierop is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 10 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.