ECLI:NL:RBZWB:2024:4652

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
02-014374-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van diverse verdovende middelen met niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie voor bepaalde feiten

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende verdovende middelen, waaronder amfetamine, LSD, cocaïne, MDMA, hasjiesj en hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor twee van de vijf tenlastegelegde feiten, omdat de verdachte op basis van een mededeling van de politie gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat hij niet vervolgd zou worden voor deze feiten. De rechtbank heeft de overige feiten wel bewezen verklaard, waarbij de verdachte op 14 januari 2023 en 23 november 2022 in totaal verschillende hoeveelheden hard- en softdrugs aanwezig had.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de houding van de verdachte tijdens de zitting, zijn openheid van zaken en zijn toekomstplannen. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats is, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-014374-23
vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [plaats 1]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 14 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en XTC;
feit 2:het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en LSD;
feit 3:het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj;
en dat verdachte zich op 23 november 2022 schuldig heeft gemaakt aan:
feit 4:het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine, cocaïne, LSD en MDMA;
feit 5:het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj en hennep;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij zichzelf niet-ontvankelijk acht in de vervolging van verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 3. De politie heeft verdachte voorafgaand aan zijn verhoor medegedeeld dat door de officier van justitie is besloten dat hij niet zou worden vervolgd voor deze feiten. Verdachte mocht op deze mededeling vertrouwen.
3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie ten aanzien van de feiten 1 en 3 niet-ontvankelijk is in de vervolging. Gelet op de mededeling van de politie mocht verdachte inderdaad erop vertrouwen dat hij niet vervolgd zou worden voor deze feiten.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 15 januari 2023 door de politie is verhoord over de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 3. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] volgt dat voorafgaand aan dit verhoor aan verdachte is medegedeeld dat door de officier van justitie besloten is dat hij niet zou worden vervolgd voor de verdovende middelen die in zijn rugzak zijn aangetroffen, hetgeen later ten laste is gelegd onder de feiten 1 en 3. De rechtbank is van oordeel dat verdachte uit deze mededeling het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen en mogen ontlenen dat geen vervolging zou plaatsvinden voor deze feiten. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 3. Ten aanzien van de overige feiten is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 2, 4 en 5 zoals tenlastegelegd heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen drugs van hem zijn en hij heeft verklaard om welke drugs het gaat.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 2, 4 en 5 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2 – 14 januari 2023
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 juni 2024;
- het proces-verbaal van binnentreden van [verbalisant 2] d.d. 15 januari 2023, pagina 17, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023011863;
- het geschrift, te weten de kennisgeving van inbeslagname d.d. 14 januari 2023, pagina 44, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023011863;
- het geschrift, te weten de kennisgeving van inbeslagname d.d. 14 januari 2023, pagina 81, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023011863;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] d.d. 15 januari 2023, pagina 30, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023011863;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer 2023.03.07.098 (aanvraag 002) d.d. 7 maart 2023, pagina 36, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023011863.
Feit 4 en 5 – 23 november 2022
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 juni 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] d.d. 24 november 2022, pagina 16, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022312364;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] d.d. 24 november 2022, pagina 31, van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2022312364.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2
op 14 januari 2023 te [plaats 2] in een woning gelegen aan de [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad 810 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 8 zegels van een materiaal bevattende LSD, zijnde amfetamine en LSD telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4
op 23 november 2022 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad;
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- 131 gram van een materiaal bevattende LSD en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde amfetamine en cocaïne en LSD en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 5
op 23 november 2022 te [plaats 2] in een woning aan de [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en 50,1 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest. Daarbij benadrukt de officier van justitie dat zij sterk afwijkt van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie wegens de houding van verdachte ter terechtzitting, zijn openheid van zaken gedurende het gehele proces en zijn toekomstplannen. Verder houdt de officier van justitie in haar eis rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en met het feit dat deels sprake is van oudere feiten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte de straf op te leggen zoals geëist door de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende harddrugs en softdrugs. Het is algemeen bekend dat drugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen die de samenleving ontwrichten. Verdachte kan door zijn handelen medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte heeft deze feiten gepleegd na de bewezenverklaarde feiten in onderhavige zaak, waardoor deze feiten niet als recidive kunnen worden meegenomen. Wel is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Verder heeft verdachte in totaal zes dagen in voorlopige hechtenis gezeten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 6 mei 2024. Daaruit volgt dat verdachte in januari 2024 een behandeling bij de forensische verslavingszorg van Novadic-Kentron heeft afgerond en dat hij daar tot maart 2026 onder toezicht blijft staan. Verdachte werkt binnen zijn reclasseringstoezicht aan gedragsverandering en wordt daarnaast begeleid door Stichting Mozaïk. De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld en adviseert wegens het lopende toezicht een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verder acht de reclassering gelet op de reeds lopende voorwaarden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk. Voor het opleggen van een taakstraf ziet zij geen contra-indicaties.
Strafoplegging
Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank de eis van de officier van justitie als uitgangspunt genomen. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Bovendien ziet de rechtbank in geval van een (deels) voorwaardelijke straf geen toegevoegde waarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden nu reeds sprake is van een lopend toezicht. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Bij de politie en ter terechtzitting heeft verdachte openheid van zaken gegeven over de feiten. Ter terechtzitting heeft verdachte ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij geleerd heeft van zijn handelen en dat hij voornemens is een opleiding als ervaringsdeskundige in de gezondheidszorg te gaan volgen, om vervolgens in de verslavingszorg te gaan werken. Dit maakt dat de rechtbank bij de oplegging van de straf zal afwijken van de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bovendien is deels sprake van oudere feiten. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en aftrek van voorarrest een passende straf is en legt deze aan verdachte op.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 5:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juli 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een
rugzak) ongeveer 46,69 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 4,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 27 XTC pillen in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
2
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te [plaats 2] (in een woning gelegen aan de [adres] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 810 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 8 zegels , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD, zijnde amfetamine en/of LSD (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
3
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een
rugzak) ongeveer 53 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )
4
hij op of omstreeks 23 november 2022 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad;
- ongeveer 3,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
- ongeveer 3,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine,
- ongeveer 131 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD en/of
- ongeveer 39,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde amfetamine en/of cocaine en/of LSD en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )
5
hij op of omstreeks 23 november 2022 te [plaats 2] (in een woning aan de [adres] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 131,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 50,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )