In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de kinderrechter de minderjarige in de gelegenheid heeft gesteld haar mening kenbaar te maken. De moeder, pleegouders, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling waren aanwezig.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] en heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om deze verlengingen, omdat er nog werk aan de doelen is en de ontwikkeling van [minderjarige] positief is, maar er nog aandachtspunten zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek is voldaan en dat de verlenging noodzakelijk is voor een goede overdracht naar het vrijwillig kader.
De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en benadrukt het belang van een goede samenwerking tussen de moeder en de pleegouders. De beslissing houdt in dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] worden verlengd van 1 juni 2024 tot 1 augustus 2024. De kinderrechter heeft geen inhoudelijk oordeel kunnen geven over het opvoedbesluit, maar erkent het belang van partijen om hierover iets terug te lezen in de beschikking. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 juni 2024.