In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie voor een minderjarige. De vrouw verzocht om vaststelling van een zorgregeling tussen haar en haar dochter, die bij de man woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, gezien haar leeftijd en uitdrukkelijke wens, geen behoefte heeft aan een vastgestelde zorgregeling. De rechtbank vreest dat een dergelijke regeling de minderjarige zou kunnen dwingen en haar weerstand tegen contact met de vrouw zou kunnen vergroten. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie beoordeeld. De man had een bijdrage van € 185 per maand afgesproken in een ouderschapsplan, maar de vrouw betwistte dat de man deze bijdrage had betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de bijdrage met ingang van 1 april 2021 moet betalen, maar heeft deze herzien naar € 128 per maand, rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft ook de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 106 per maand, ingaande op 1 juni 2023. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.