In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1947, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2024 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Beugeling-Gaillard, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van hulp bij zelfdoding van zeven personen, witwassen van ongeveer € 75.000, en het niet op de voorgeschreven wijze vervoeren van gevaarlijke stoffen. Echter, na de zitting op 25 juni 2024, overleed de verdachte op 29 juni 2024, wat leidde tot de vraag van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het recht tot strafvervolging vervalt door de dood van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet meer aan een inhoudelijk oordeel kan toekomen en heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard. Dit vonnis raakt aan een algemeen maatschappelijk belang, gezien de emotionele impact van de zaak en de verschillende opvattingen in de samenleving over zelfdoding. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen, die schadevergoeding vroegen, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte is overleden. De rechtbank heeft daarnaast beslissingen genomen over in beslag genomen voorwerpen, waarbij teruggave aan de erven van de verdachte is gelast en onttrekking aan het verkeer van andere voorwerpen is bevolen.