ECLI:NL:RBZWB:2024:4640

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
02/151930-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling met taakstraf

Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 juni 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. G. Smid, beschuldigde de verdachte ervan de aangeefster met een mes in haar arm te hebben gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 1 januari 2021 een incident heeft plaatsgevonden in een woning in [plaats 2], waarbij de verdachte en de aangeefster verwondingen opliepen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er tegenstrijdigheden in de verklaringen waren, er voldoende bewijs was dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door met een mes in haar arm te steken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was. De rechtbank oordeelde echter dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het tijdsverloop en het feit dat de verdachte niet eerder in aanraking was gekomen met justitie na het incident.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/151930-22
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [plaats 1] ( [land] )
wonende te [adres 1]
raadsman: mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. G. Smid, en de raadsman hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangeefster] in haar arm heeft gestoken met een mes. Dit is in verschillende juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij baseert zich op de aangifte, het letsel bij aangeefster en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat het dossier hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van de betrokkenen veel tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank zal om die reden hieronder eerst een kort overzicht geven van de feiten die zij wel kan vaststellen. Op basis van deze feiten kan weliswaar niet volledig worden achterhaald wat er op 1 januari 2021 allemaal is gebeurd, maar de feiten bieden wel voldoende handvatten voor de beoordeling van de verweten gedragingen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 1 januari 2021 een incident heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] in [plaats 2] . Bij dit incident waren twee groepen betrokken. De ene groep bestond uit personen die al in de woning verbleven en de andere groep bestond uit personen die in de woning op bezoek kwamen. In de woning waren al aanwezig verdachte, zijn moeder [naam 1] , zijn vrouw [naam 2] , zijn zoon [naam 3] , zijn schoonzus [naam 4] en de vriendin van zijn schoonzus [naam 5] . De groep personen die bij de woning op bezoek kwam bestond uit [getuige 1] , zijn (ex) partner tevens zus van [naam 1] [aangeefster] en hun zoon [naam 6] . Gelet op de overlap in de achternamen, zal de rechtbank hierna deze personen steeds bij hun voornaam noemen.
Hoewel de aanleiding onduidelijk blijft, blijkt uit de verklaringen van beide groepen dat er op enig moment in de woning ruzie is ontstaan tussen betrokkenen uit beide groepen. Op dat moment bevonden zich personen in de keuken en waren er personen in de woonkamer. Na afloop van het incident is gebleken dat verdachte en [aangeefster] verwondingen hadden. Bij verdachte is het topje van zijn vinger afgesneden. [aangeefster] had een verwonding aan haar onderarm.
[aangeefster] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte en [getuige 1] ruzie hadden in de woonkamer. Verdachte en [getuige 1] hadden daarbij allebei een mes vast en zwaaiden daarmee. [aangeefster] heeft verklaard dat zij tussenbeide is gekomen en dat verdachte haar met zijn mes in haar arm heeft gestoken. Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] en [naam 6] , die hebben bevestigd dat verdachte in de woonkamer was en dat hij een mes dan wel een scherp voorwerp vasthad.
Voorts bevat het dossier een foto van de verwonding van [aangeefster] . De rechtbank neemt hierop een snijwond waar in de onderarm en deze verwonding past bij de verklaring van [aangeefster] .
De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze bewijsmiddelen vast is komen te staan dat verdachte [aangeefster] heeft gestoken met een mes.
Om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde te komen, moet de rechtbank ook kunnen bewijzen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt met wat voor soort mes verdachte heeft gestoken. De wisselende verklaringen van de verschillende getuigen bieden hierover geen duidelijkheid en er is geen mes aangetroffen dat aan de verwonding van [aangeefster] kan worden gelinkt. Het ter plaatse aangetroffen mes en het mes dat buiten lag, zijn niet nader onderzocht. Daarnaast blijkt uit de verklaringen ook niet in hoeverre verdachte in de richting van [aangeefster] heeft gestoken, met welke kracht dit is gebeurd en op welke afstand beide personen op dat moment van elkaar stonden. Door het ontbreken van deze informatie kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door in het bijzijn van anderen met een mes te zwaaien, wel bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van enig letsel aan de arm van [aangeefster] heeft geaccepteerd. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de mishandeling. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair:
op 1 januari 2021 te [plaats 2] [aangeefster] heeft mishandeld door met een mes in haar arm te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 weken met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [aangeefster] heeft mishandeld. Daarbij is wel van belang dat het [aangeefster] , [getuige 1] en [naam 6] waren die het initiatief namen om verdachte op te zoeken in zijn woning. Verdachte zelf is bij die confrontatie ernstig gewond geraakt en is door toedoen van [getuige 1] zijn vingertop verloren. De rechtbank houdt rekening met deze omstandigheden bij de bepaling van de straf. Deze omstandigheden nemen echter niet weg dat verdachte in zijn woning, [aangeefster] in het bijzijn van kinderen heeft verwond met een mes. Dat is een ernstig feit.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten. Deze feiten zijn echter zo oud dat de rechtbank daar bij de bepaling van de hoogte van de straf geen rekening mee zal houden. Ook de mishandeling waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld, heeft ruim 3,5 jaar geleden plaatsgevonden en nadien is verdachte niet met justitie in aanraking gekomen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van deze zaak inmiddels ruimschoots is overschreden.
De officier van justitie heeft een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd. De rechtbank acht deze straf echter niet passend. In de eerste plaats komt zij tot een andere bewezenverklaring. Daarnaast doet naar het oordeel van de rechtbank een geheel voorwaardelijke straf onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Tot slot acht de rechtbank het gelet op het tijdsverloop en het feit dat verdachte in die periode niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie ook niet opportuun om nu nog een voorwaardelijke straf met een proeftijd aan verdachte op te leggen.
Uit de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht blijkt dat in beginsel een taakstraf van 120 uur passend wordt geacht voor mishandeling met een wapen waardoor letsel is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat ook in dit geval een onvoorwaardelijke taakstraf passend is bij de ernst van het feit. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de hiervoor benoemde omstandigheden, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte afwijken van de oriëntatiepunten. Zij legt aan verdachte een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis op. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juli 2024.
Mr. Hartman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaats 2]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes in de arm van die [aangeefster] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2021 te [plaats 2] [aangeefster] heeft mishandeld door met een mes in haar arm te steken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )