In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van aanranding op 26 mei 2023, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het aanranden van de aangeefster tijdens het verplaatsen van een wasmachine. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 26 juni 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie achtte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs en tegenstrijdigheden in de verklaringen van de getuigen.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuigen zorgvuldig gewogen. De aangeefster verklaarde dat de verdachte zijn geslachtsdeel streelde in haar nabijheid, terwijl getuige 2 enkel zag dat de verdachte zijn broeksriem pakte. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij zijn broek omhoog wilde trekken. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen en de verdachte tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende bewijs was om de aanranding te bevestigen.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij, de aangeefster, had een schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank heeft ook de kosten van de verdachte begroot op nihil. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 10 juli 2024.