ECLI:NL:RBZWB:2024:4637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
02/226838-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling met taakstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van aanranding op 26 mei 2023, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het aanranden van de aangeefster tijdens het verplaatsen van een wasmachine. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 26 juni 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie achtte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs en tegenstrijdigheden in de verklaringen van de getuigen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuigen zorgvuldig gewogen. De aangeefster verklaarde dat de verdachte zijn geslachtsdeel streelde in haar nabijheid, terwijl getuige 2 enkel zag dat de verdachte zijn broeksriem pakte. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij zijn broek omhoog wilde trekken. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen en de verdachte tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende bewijs was om de aanranding te bevestigen.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij, de aangeefster, had een schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank heeft ook de kosten van de verdachte begroot op nihil. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 10 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/226838-23
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres] [plaats]
raadsvrouw: mr. S.M.E. van Fraaijenhove-van der Maas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Castelein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt er, kort en feitelijk weergegeven, van verdacht dat hij op 26 mei 2023
[aangeefster] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij wijst in dit verband op de geloofwaardige verklaring van aangeefster, die wordt gesteund door ander bewijs in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Primair is betoogd dat onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is. Er bestaan immers belangrijke verschillen tussen de verklaring van aangeefster en die van de getuigen, maar ook tussen de getuigenverklaringen onderling. Daarom bestaat gerede twijfel over de bewijsbaarheid van wat aan verdachte ten laste is gelegd.
Subsidiair is de verdediging van mening dat bij een bewezenverklaring de feitelijkheid zoals beschreven achter het eerste gedachtestreepje geen gedraging is als strafbaar gesteld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en aangeefster woonden op 26 mei 2023 in hetzelfde appartementencomplex aan de [woonadres] in [plaats] . Verdachte heeft die avond aangeefster en haar twee vriendinnen, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , geholpen met het verplaatsen van een wasmachine vanuit de woning van aangeefster op de eerste verdieping naar haar berging op de begane grond.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte tijdens het verplaatsen van deze wasmachine aangeefster heeft aangerand.
Ten laste is gelegd dat de aanranding zou hebben bestaan uit het door verdachte strelen en/of betasten van zijn eigen geslachtsdeel/schaamstreek in de nabijheid van aangeefster. Aangeefster heeft hierover verklaard dat verdachte tijdens het verplaatsen van de wasmachine op enig moment richting zijn broeksriem pakte en ter hoogte van zijn ballen streelde. Ook heeft aangeefster verklaard dat verdachte even later naar zijn kruis keek en met een hand wild over zijn schaamstreek/geslachtsdeel heen en weer wreef. [getuige 2] heeft enkel verklaard gezien te hebben dat verdachte zijn broeksriem pakte en heen en weer bewoog. Zij snapte niet wat verdachte met die handeling bedoelde. [getuige 1] heeft niets over deze gebeurtenissen verklaard.
Daartegenover staat de verklaring van verdachte ter zitting. Hij heeft verklaard dat hij aan zijn broeksriem heeft gezeten, omdat zijn broek afzakte en hij zijn broek omhoog wilde trekken. Hij heeft ontkend over zijn schaamstreek/geslachtsdeel te hebben gewreven.
De rechtbank kan niet vaststellen dat [getuige 2] de beschreven beweging heeft opgevat als een beweging van seksuele aard. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verklaring van [getuige 2] uitsluitend het vastpakken van de riem ondersteunt. Dit is een beweging die naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet aangemerkt kan worden als een ontuchtige handeling. Zij acht de verklaring van verdachte ter zitting, dat hij zijn broek omhoog wilde trekken, bovendien niet onaannemelijk. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de aangifte voor deze handelingen niet voldoende wordt ondersteund door ander bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt dan ook het wettige bewijs voor deze ontuchtige handelingen.
Daarnaast is ten laste gelegd dat de aanranding heeft bestaan uit het strelen en/of betasten van de schaamstreek van aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte tijdens het verplaatsen van de wasmachine ineens zijn rechterhand naar voren stak. Dit gebeurde meer specifiek na het pakken van de waterslang. Hij bewoog zijn hand richting haar kruis en streelde langs haar vagina. Deze verklaring wordt ondersteund door [getuige 2] . Zij heeft ook verklaard dat verdachte na het pakken van de waterslang met zijn hand richting aangeefster bewoog en het geslachtsdeel van aangeefster aanraakte.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de trappenhal zo smal was dat tijdens het verplaatsen van de wasmachine niemand zich langs de wasmachine kon verplaatsen. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het tillen van de wasmachine onderaan stond en achteruit de trap afliep. Volgens verdachte stond aangeefster tijdens het tillen niet naast hem, maar tegenover hem bij de bovenkant van de wasmachine.
De rechtbank constateert dat de getuigenverklaring van [getuige 2] pas een etmaal na de verklaring van aangeefster is afgelegd. De rechtbank kan daardoor niet uitsluiten dat de verklaring van [getuige 2] door contact met aangeefster is beïnvloed. Maar ook als de rechtbank uitgaat van de juistheid van de verklaring van [getuige 2] , kan de rechtbank uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken niet reconstrueren hoe voornoemde ontuchtige handelingen feitelijk plaatsgevonden zouden moeten hebben tijdens het verplaatsen van de wasmachine op een smalle trap. Zo is onduidelijk gebleven hoeveel personen de wasmachine hebben getild, hoe lang iedere persoon heeft meegeholpen met tillen, wie waar stond tijdens het tillen, of de wasmachine tijdens de ontuchtige handelingen in de lucht getild was of op een trede rustte en op welke wijze verdachte met zijn hand de schaamstreek van aangeefster kon bereiken. De verklaringen van aangeefster, de twee getuigen en verdachte zijn op deze punten (innerlijk) tegenstrijdig. Uit de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat degenen die de wasmachine hebben getild zich in een min of meer statische positie bevonden. Uit het dossier blijkt niet dat de situatie anders was, dan door verdachte ter zitting is omschreven. Gelet hierop blijft naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk of het mogelijk is dat verdachte de ontuchtige handeling heeft gepleegd, of dit uitvoerbaar is in die situatie, en zo ja, of die ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en op welke wijze.
Alles overwegende acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert (na vermindering van haar eis) een schadevergoeding van € 1.560,25 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade voor het ten laste gelegde feit.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Hartman, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juli 2024.

7.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te [plaats] ,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen van [aangeefster] ,
die [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten
- het door verdachte strelen en/of betasten van zijn geslachtsdeel althans
schaamstreek in de nabijheid van die [aangeefster] , en/of
- het strelen en/of betasten van de schaamstreek van die [aangeefster] ;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )