ECLI:NL:RBZWB:2024:462

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_11726 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een aanlijngebod voor een hond na bijtincident

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.A.H. van Huijgevoort, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Oosterhout, die haar een kort aanlijngebod voor haar hond heeft opgelegd. Dit besluit volgde op een melding van een bijtincident op 13 juli 2023, waarbij de zoon van een melder door een hond zou zijn gebeten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 januari 2024 behandeld, waarbij zowel verzoekster als vertegenwoordigers van de burgemeester aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek, omdat het aanlijngebod onmiddellijk na het besluit in werking is getreden en voor onbepaalde tijd geldt. De rechter beoordeelt of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. De burgemeester heeft de hond als gevaarlijk aangemerkt op basis van een mutatierapport en verklaringen van getuigen. Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de hond daadwerkelijk heeft gebeten. De verklaringen van de getuigen zijn niet overtuigend genoeg om aan te nemen dat de hond gevaarlijk is.

Uiteindelijk besluit de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen. De burgemeester wordt verplicht om het griffierecht van € 184,-- aan verzoekster te vergoeden en wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,--. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11726 GEMWT

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [woonplaats verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.A.H. van Huijgevoort),
en

de burgemeester van de gemeente Oosterhout

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster.
Met het bestreden besluit van 8 november 2023 heeft de burgemeester aan verzoekster een kort aanlijngebod opgelegd voor haar hond [naam hond] . Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt
.Tevens heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar gemachtigde. Namens de burgemeester waren [namen vertegenwoordigers] (politie) aanwezig.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Op 14 juli 2023 heeft [naam melder] bij de politie melding gedaan van een bijtincident. Hij verklaarde dat zijn zoon op 13 juli 2023 omstreeks 16.00 uur in [locatie] te [woonplaats verzoekster] is gebeten door een Mechelse herder. De vader heeft verklaard dat direct na het incident een getuige, [naam getuige] , naar zijn zoon is toegegaan en hem heeft getroost. Zij is ook met hem meegelopen richting huis. Tegen de moeder heeft de getuige gezegd dat verzoekster de eigenaar van de hond is. Met een mutatierapport, gedateerd 14 juli 2023, is deze melding doorgegeven aan de burgemeester.
2. Bij brief van 6 oktober 2023 heeft de burgemeester aan verzoekster meegedeeld dat hij voornemens is een aanlijngebod op te leggen voor de hond [naam hond] . Verzoekster heeft schriftelijk gereageerd op dit voornemen.
3. Met het bestreden besluit heeft de burgemeester aan verzoekster meegedeeld dat voor haar hond [naam hond] een kort aanlijngebod wordt opgelegd, voor zover [naam hond] verblijft op een openbare plaats.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5. In het kader van de gevraagde voorlopige voorziening beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dit doet zij aan de hand van de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd.

Wettelijk kader

6. In artikel 2.59 van de Algemene Plaatselijke Verordening (Apv) van de gemeente Oosterhout is bepaald dat, als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod kan opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
Standpunt verzoekster
7. Verzoekster heeft betwist dat haar hond gevaarlijk is. Zij stelt dat het gestelde bijtincident op 13 juli 2023 niet heeft plaatsgevonden, dan wel dat haar hond daarbij niet betrokken is geweest. Verzoekster is van mening dat er sprake is van een onderzoeks- en motiveringsgebrek. Voor zover toch aangenomen wordt dat de hond van verzoekster heeft gebeten, is zij van mening dat het aanlijngebod in strijd is met het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit.
Overwegingen voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat het aanlijngebod een dag na het versturen van het bestreden besluit in werking is getreden en blijft gelden voor onbepaalde tijd. Gelet daarop is sprake van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden.
Bevoegdheid van de burgemeester
9. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de burgemeester de hond [naam hond] als gevaarlijk heeft aangemerkt. Op grond van de Apv kan de burgemeester aan de eigenaar
van de hond een aanlijngebod opleggen. Het opleggen van een aanlijngebod is een belastend besluit zodat het aan de burgemeester is om aannemelijk te maken dat de hond gevaarlijk is.
10. De burgemeester heeft de hond [naam hond] als gevaarlijk aangemerkt omdat [naam hond] op 13 juli 2023 een kind zou hebben gebeten. De burgemeester baseert dit op het mutatierapport van de politie van 14 juli 2023 en een nadere toelichting van politieagent [naam agent] .
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de melding van [naam melder] dat zijn zoon is gebeten. De enkele opmerking van verzoekster dat zij gestalkt wordt en [naam melder] mogelijk haar stalkers kent en daarom een valse melding heeft gedaan, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. [naam melder] heeft foto’s aan de politie overgelegd van de bijtwond. Deze foto’s zijn ter zitting samen met partijen bekeken. Uit die foto’s kan opgemaakt worden dat er sprake is van een bijtwond bij een kind. Dat de politie het kind zelf niet heeft gezien is onvoldoende om te oordelen dat het bijtincident zich niet heeft voorgedaan.
12. Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of het de hond van verzoekster is geweest die gebeten heeft. Vast staat dat de jongen of de vader van de jongen zelf niet wisten om welke hond het ging. Op basis van de verklaring van [naam getuige] is aangenomen dat het om [naam hond] gaat.
13. Uit de stukken blijkt dat de politie na de melding telefonisch contact heeft opgenomen met [naam getuige] . Zij heeft toen verklaard dat zij het bijtincident niet heeft zien gebeuren, maar dat zij naar de jongen is gelopen omdat zij hem hoorde gillen en ze een hond hoorde blaffen. Daarbij heeft zij verzoekster en [naam hond] gezien.
14. Ter zitting is door [naam agent] erkend dat er al langer problemen zijn tussen onder meer [naam getuige] en verzoekster en dat er over een weer regelmatig meldingen bij de politie worden gedaan. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet uitgesloten is dat [naam getuige] ten onrechte [naam hond] heeft aangewezen als de hond die heeft gebeten. Ook [naam agent] heeft ter zitting erkend dat dit scenario niet uit te sluiten is. Verder is van belang dat de verklaring van [naam getuige] zeer summier is. Zo blijkt uit haar verklaring niet op welke afstand zij van het incident was, zij heeft het incident ook niet daadwerkelijk zien gebeuren en het is ook niet duidelijk of er meerdere honden ten tijde van het incident in het park aanwezig waren. Daarnaast heeft [naam getuige] , zoals [naam agent] ter zitting heeft verklaard, verzoekster in het park niet aangesproken op het gestelde bijten door haar hond. De enkele verklaring van [naam getuige] is daarom onvoldoende om aan te nemen dat [naam hond] heeft gebeten.
15. Ter zitting heeft [naam agent] gesteld dat er buiten de verklaring van [naam getuige] nog andere argumenten zijn om aan te nemen dat verzoekster tijdens het bijtincident met haar hond in het park was. Daarbij heeft hij erop gewezen dat verzoekster bij het bezoek van de politie heeft gezegd dat er beter op de kinderen in het park gelet moet worden. Hieruit kan volgens de voorzieningenrechter echter niet geconcludeerd worden dat verzoekster daadwerkelijk op 13 juli omstreeks 16.00 uur in het park was. De verklaring van verzoekster dat ze tegenover de politie over een bijtincident is begonnen omdat een van haar stalkers dit de dag ervoor naar haar had geroepen, is op voorhand ook niet onaannemelijk. Hierbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat, zoals ter zitting is gebleken, buiten [naam getuige] , ook andere buurtbewoners in een conflict met verzoekster zijn verwikkeld. In ieder geval zijn deze opmerkingen op zichzelf onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [naam hond] de hond is die gebeten heeft. Dit betekent dat er onvoldoende redenen zijn om de hond [naam hond] als gevaarlijk aan te merken. De burgemeester was daarom naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet bevoegd om een aanlijngebod op te leggen.
16. Ter zitting is desgevraagd namens de burgemeester gesteld dat tijdens de bezwaarprocedure geen nader onderzoek gedaan zal worden naar het bijtincident. Nu op basis van de thans beschikbare gegevens niet geoordeeld kan worden dat Kenzi gevaarlijk is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar niet gehandhaafd kan blijven.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen en het bestreden besluit schorsen. Deze voorziening vervalt twee dagen na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter zal de burgemeester veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot twee dagen na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 30 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.