ECLI:NL:RBZWB:2024:4614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/11577
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2024, wordt het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster had eerder een beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Dienst Toeslagen op haar verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, ingediend op 22 januari 2021. Dit beroep werd ingetrokken nadat verweerder op 5 juli 2023 op het verzoek had beslist. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Volgens de wet kan de bestuursrechter, indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank moet eerst beoordelen of verweerder inderdaad aan verzoekster is tegemoetgekomen. Verweerder stelt dat verzoekster het beroep niet tijdig heeft ingesteld, omdat er al op 5 juli 2023 op haar aanvraag was beslist. Verzoekster betwist echter de ontvangst van dit besluit.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 5 juli 2023 is verzonden. Hierdoor heeft verweerder niet voldaan aan de bekendmakingsverplichting. Aangezien verzoekster pas in beroep bekend is geworden met het besluit, was er op het moment van indienen van het beroepschrift nog steeds sprake van niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeert dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Verzoekster ontvangt een vergoeding van € 437,50 voor haar proceskosten, en verweerder is verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar verzoek van 22 januari 2021 om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Zij heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder op 5 juli 2023 op het verzoek heeft beslist.
1.1.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Voldeed het beroepschrift aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Voordat de rechtbank deze vraag kan beantwoorden, dienst de rechtbank eerst te beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.1.
Verweerder stelt dat verzoekster het beroep niet tijdig beslissen heeft ingesteld nadat er op 5 juli 2023 al op de aanvraag van verzoekster was beslist. Verweerder heeft het besluit van 5 juli 2023 op 28 juni 2023 per gewone post verzonden.
4.2.
Verzoekster betwist echter dit besluit te hebben ontvangen.
4.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] volgt dat, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
4.4.
Verweerder heeft naar aanleiding van het betoog van verzoekster dat zij het besluit van 5 juli 2023 niet heeft ontvangen een schermprint van het Toeslagen Verstrekkingen Systeem overgelegd. Hierop is te zien dat dat besluit en de begeleidende brief op 28 juni 2023 zijn aangemaakt en 5 juli 2023 als dagtekening hebben. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder al heeft overwogen [4] blijkt uit deze print echter niet of en op welke datum het besluit en de begeleidende brief zijn verzonden. Met dit document is de verzending van het besluit van 5 juli 2023 naar verzoekster en haar gemachtigde daarom niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
Nu verweerder de verzending van het besluit op 5 juli 2023 niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder niet aan de bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan.
4.6.
Nu verzoekster eerst in beroep bekend is geworden met het besluit van 5 juli 2023, was er op het moment van indienen van het beroepschrift op 27 november 2023 dus nog steeds sprake van het niet tijdig beslissen op de aanvraag door verweerder.
Is verweerder aan verzoekster tegemoetgekomen?
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep niet tijdig beslissen van verzoekster.
Welk bedrag aan proceskosten moet verweerder aan verzoekster vergoeden?
6. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
7. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [5] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 5 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.ELCI:NL:RVS:2019:2488 en ECLI:NL:RVS:2022:1138
5.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.