ECLI:NL:RBZWB:2024:4590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/02/423052 / JE RK 24-1028
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een ongeboren baby vanwege zorgen over drugsgebruik van de moeder

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een ongeboren baby. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing na de geboorte. De moeder, die zwanger is en ernstige zorgen vertoont over haar drugsgebruik, heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar heeft moeite met de uithuisplaatsing. De vader heeft recent de relatie met de moeder beëindigd en is ook bezig met zijn eigen problemen, waaronder drugsgebruik. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de zorgen over de opvoedomgeving van de baby besproken, waarbij de kinderrechter concludeert dat de huidige situatie bij de ouders onvoldoende veilig is voor de baby. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden te verlenen en een machtiging tot uithuisplaatsing voor vier maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De kinderrechter benadrukt het belang van een veilige en stabiele omgeving voor de baby en de noodzaak van voortdurende betrokkenheid van de jeugdbeschermer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/423052 / JE RK 24-1028
Datum uitspraak: 13 juni 2024
uitwerking verkorte beschikking ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen de Raad,
locatie Breda,
over
de nog ongeboren baby [naam 1],
hierna te noemen het nog ongeboren kind [naam 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg.
de gecertificeerde instelling STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
De rechtbank merkt als informant aan:
[begeleidster] ,
werkzaam als begeleidster van [zorgtraject] ,
hierna te noemen mevrouw [begeleidster] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 4 juni 2024;
  • de brief van mr. Kouijzer van 11 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, met haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door mr. R.T.K. Davidse, waarnemend voor mr. de Nooijer;
  • mevrouw [begeleidster] ;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Als toehoorder was bij de mondelinge behandeling aanwezig mevrouw [naam 2] , de moeder van de vader.
1.3.
Aan de moeder is als advocaat toegevoegd mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg.
1.4.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 13 juni 2024 een verkorte beschikking gegeven. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.

2.De feiten

2.1.
De moeder is zwanger en de uitgerekende geboortedatum is [datum 1] 2024.
2.2.
Bij beschikking van 9 april 2024 is het thans nog ongeboren kind voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 9 april 2024 en tot 23 april 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.3.
Bij beschikking van 18 april 2024 is de voorlopige ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind verlengd tot 9 juli 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van het nog ongeboren kind voor de duur van twaalf maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging te verlenen om het nog ongeboren kind na de geboorte uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van zes maanden.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft de verzoeken. De Raad maakt zich grote zorgen over de moeder en de ongeboren baby. Er zijn grote zorgen over het drugsgebruik van de moeder en de vader en over de turbulente relatie tussen hen. Op 23 mei 2024 heeft de familie van de moeder een melding gedaan bij Veilig Thuis omdat zij zich zorgen maken over de moeder en haar gesteldheid. Op 24 mei 2024 heeft er een huisbezoek bij de moeder plaatsgevonden door de raadsonderzoeker en de GI. Tijdens dit bezoek werd er een penetrante geur waargenomen en na het huisbezoek kreeg de raadsonderzoeker last van hoofdpijn. Dit alles is te herleiden naar het gebruik van de drug Alpha. Op 31 mei 2024 is de moeder via een urinecontrole positief getest op drugs. Op 4 juni 2024 is de moeder opgenomen op de detox-afdeling van [ggz-instelling] . De zorgen zoals bekend werden ten tijde van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van de ongeboren baby zijn alleen maar toegenomen.
Het is de GI binnen de voorlopige ondertoezichtstelling nog onvoldoende gelukt om aan de gestelde doelen te werken ondanks dat er veel en intensief contact is (geweest) met alle betrokkenen en er diverse vormen van hulpverlening zijn ingezet. Dit komt voornamelijk voort uit de niet transparante houding van de moeder waardoor niets van de grond komt. Door deze houding worden zorgen gebagatelliseerd en heeft de hulpverlening hierdoor geen kans van slagen. Op dit moment heeft de Raad er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders door de aanwezige zorgen die in de achterliggende maanden alleen maar zijn toegenomen, in staat zijn om voldoende sensitief en responsief te reageren. De nog ongeboren baby heeft na de geboorte vooral basale zorg en veiligheid nodig. Rust, stabiliteit, regelmaat en een affectief leefklimaat is voor een kwetsbare, totaal afhankelijke baby noodzakelijk. Daarnaast heeft een baby opvoeders nodig die geheel tot zijn beschikking (kunnen) staan, die niet belast zijn met eigen problematiek, die scherp zijn op signalen van de baby en hier op
juiste wijze op reageren. Gelet op de mate waarin de nu nog ongeboren baby is blootgesteld aan drugs en stress is dat voor deze baby specifiek misschien wel nóg belangrijker. De zorgen over de opvoedomgeving zijn zo groot dat de Raad op dit moment van mening is dat ouders een dusdanige opvoedomgeving niet kunnen realiseren. De Raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat het ouders lukt om, binnen de korte tijd die nog rest tot aan de bevalling, een dusdanig stabiele opvoedomgeving te creëren die voldoende veilig is voor de baby. De Raad is van mening dat aan onderstaande doelen moet worden gewerkt om er
voor te kunnen zorgen dat er een opvoedomgeving ontstaat waarin ouders in staat zijn om het veilig opgroeien te realiseren:
- de ongeboren baby groeit op in een fysiek en emotioneel veilige
opvoedingsomgeving, waarbij hij wordt gestimuleerd in zijn ontwikkeling
en er duidelijkheid, voorspelbaarheid, stabiliteit, rust en regelmaat wordt
geboden maar ook steun, troost en affectie aanwezig is;
- de ongeboren baby wordt op geen enkele manier blootgesteld aan
verbaal en/of fysiek geweld tussen en door ouders of anderszins
spanningen tussen ouders;
- de nu nog ongeboren baby bouwt een veilige hechtingsrelatie op en uit
met voor hem belangrijke volwassenen;
- het perspectief van de nu nog ongeboren baby is duidelijk;
- beide ouders gebruiken geen drugs;
- beide ouders accepteren (individuele) hulpverlening;
- beide ouders werken samen met de hulpverlening;
- beide ouders houden zich aan gemaakte (veiligheids)afspraken.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat ze het eens is met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de ongeboren baby. Ze begrijpt het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing maar vindt dit verzoek wel heel moeilijk. De moeder heeft het de afgelopen periode heel moeilijk gehad. Er waren veel spanningen tussen haar en de vader en er was sprake van huiselijk geweld. De moeder is eerlijk over haar drugsgebruik geweest de afgelopen periode en heeft toegegeven dat zij twee keer heeft gebruikt. De moeder heeft afgelopen week te horen gekregen dat ze vandaag naar het ziekenhuis moet omdat ze zwangerschapsvergiftiging heeft. De bevalling moet worden ingeleid. De baby zal dan vandaag of morgen worden geboren. De moeder heeft vanaf dinsdag 4 juni 2024 tot vandaag bij [ggz-instelling] verbleven maar ze moest daar weg omdat de bevalling aanstaande is. Na de bevalling zal ze begeleiding van [ggz-instelling] krijgen in de vorm van ambulante zorg. De moeder gaat ervan uit dat ze na de bevalling 72 uur in het ziekenhuis moet blijven. Daarna zal ze nog een aantal dagen kraamzorg krijgen. De moeder wil het liefst zelf voor de baby zorgen na haar bevalling. Ze wil de kans krijgen om zelf voor de baby te zorgen. Op 17 juni aanstaande zouden er afspraken gemaakt worden over de voorwaarden voor het thuis kunnen zorgen voor de baby. De moeder heeft daar zelf al over nagedacht. Zo kan zij instemmen met het uitvoeren van urinecontroles, met de inzet van IPT, ambulante spoedhulp, crisishulp van Juvent en van Family’s first. Ook blijft zij de gesprekken met [ggz-instelling] verder volgen. Daarnaast vindt de moeder het belangrijk dat het contact tussen de vader en de baby onder toezicht gaan plaatsvinden. Mocht de kinderrechter toch de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk achten dan verzoekt de moeder de termijn te verkorten. De machtiging zou kunnen worden verleend voor de duur van 4 maanden, onder aanhouding van het restant. Over 3 maanden kan er dan een nieuwe zitting plaatsvinden.
4.3.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij gisteren de relatie met de moeder heeft beëindigd. Hij hoopt dat dit het contact tussen hen ten goede komt. Hij wil graag bij de bevalling aanwezig zijn. Het gaat op dit moment niet goed met hem. Hij gaat zich inzetten om af te kicken. Hij wil over twee maanden nuchter en clean zijn en ook wil hij uit [woonplaats] verhuizen. Daarna wil hij dolgraag contact met zijn zoon. De moeder liegt over haar drugsgebruik, ook hier op zitting. De vader is het eens met de verzoeken van de Raad. Op dit moment is het niet voldoende veilig bij de moeder (en ook niet bij hem) om de baby thuis op te voeden. De vader beseft zich dat het contact met de baby in stapjes zal moeten worden opgebouwd. Hij hoopt het komende half jaar goed aan zichzelf te kunnen werken en ook te kunnen investeren in goed contact met de moeder. De vader gaat er zijn uiterste best voor doen om af te kicken van de drugs.
4.4.
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat is nagedacht over de inzet van ambulante hulpverlening bij de moeder thuis na de bevalling, maar dat dit niet voldoende zal zijn. Het is niet gelukt om met de moeder, en de vader, bodemeisen te stellen aan de veiligheid bij de moeder thuis. De melding bij Veilig Thuis is gedaan door de moeder en de broer van de moeder. De moeder zou 5 dagen bij haar moeder verblijven maar moeder is deze afspraak niet nagekomen. Het is de bedoeling dat er na de bevalling drie keer in de week begeleide omgang zal plaatsvinden tussen de moeder, de vader en de baby. Na de bevalling zal de baby een periode in het ziekenhuis moeten verblijven zodat er onderzoeken kunnen plaatsvinden naar de gezondheid van de baby en naar eventuele opgelopen hersenschade. Ook zal de baby daar moeten afkicken.
4.5.
Mevrouw [begeleidster] van [zorgtraject] verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het contact met de moeder goed is. De moeder doet haar best en wil de goede keuzes maken, maar gezien wordt dat zij nog vaak juist de verkeerde keuzes maakt. Het is belangrijk dat de moeder eerst zelf de juiste hulp krijgt. Mevrouw [begeleidster] denkt dat het voor de baby beter is om na de geboorte elders te worden ondergebracht, omdat zij de situatie bij de moeder nu niet als voldoende veilig voor de baby inschat.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:2 BW kan het kind waarvan een vrouw zwanger is als reeds geboren worden aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert.
5.3.
De kinderrechter merkt, met toepassing van artikel 1:2 van het BW, de ongeboren baby van de moeder als reeds geboren aan, nu het belang van het nu nog ongeboren kind zulks vordert.
5.4.
De kinderrechter moet in eerste instantie de vraag beantwoorden of het nu nog ongeboren kind zodanig opgroeit dat het ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter vindt dat hiervan sprake is. De kinderrechter stelt vast dat er ernstige zorgen zijn omtrent de moeder en haar thans nog ongeboren kindje en dat deze zorgen sinds het uitspreken van de voorlopige ondertoezichtstelling op 9 april 2024 alleen maar zijn toegenomen. De moeder heeft richting de Raad en de GI haar drugsgebruik gebagatelliseerd. Op herhaalde vragen van de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder toegegeven dat zij tot zo’n twee weken geleden zo’n vier keer per week Alpha heeft gerookt en daarnaast ook nog een aantal keer per week wiet heeft gebruikt. De ongeboren baby is in de buik van de moeder aldus blootgesteld aan veel drugs en heeft de juiste zeer specifieke aandacht en zorg nodig. Daarnaast is gebleken dat de moeder zwangerschapsvergiftiging heeft opgelopen en dat de bevalling om die reden zal worden ingeleid. Na de bevalling zal de baby diverse onderzoeken moeten ondergaan om de gezondheidssituatie in kaart te brengen. De kinderrechter acht het dringend noodzakelijk dat de jeugdbeschermer de situatie van de moeder en de ongeboren baby op blijft volgen. De moeder heeft verklaard dat zij aan zichzelf wil werken en wil afkicken van de drugs. Het is aan de jeugdbeschermer om de moeder daarin te ondersteunen en waar nodig te sturen om terugvallen in de toekomst te voorkomen. De betrokkenheid van de GI en de inzet van hulpverlening vanuit het gedwongen kader zal nodig zijn om te zorgen dat de moeder dit ook volhoudt en zij het belang van haar kindje voorop blijft stellen. De kinderrechter vraagt ook aandacht voor de rol van de vader. Zowel moeder als vader denken dat hij betrokken zal zijn bij het leven van het thans nog ongeboren kind. De vader kent echter een belast verleden en ook hebben de vader en de moeder een belast verleden achter de rug met een relatie die werd gekenmerkt door huiselijk geweld. De vader heeft de wens tot contact met de baby uitgesproken en ook de moeder staat dit contact niet tegen. Het is belangrijk dat de GI dit punt nauw in het oog blijft houden. Daarnaast is het van belang dat de GI de vader ondersteunt in zijn afkickproces en hem de juiste weg naar de hulpverlening wijst.
5.5.
De kinderrechter moet vervolgens de vraag beantwoorden of de zorg die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging van het nog ongeboren kind weg te nemen, door (in dit geval) de ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De kinderrechter vindt dat ook deze vraag bevestigend beantwoord moet worden. De kinderrechter constateert dat de moeder niet alle hulpverlening die de GI binnen het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling heeft uitgezet, heeft geaccepteerd. Hoewel de moeder zegt bereid te zijn om de hulpverlening te accepteren, is zij niet bij machte om de ontwikkelingsbedreiging van het nog ongeboren kind weg te nemen. De moeder is niet altijd eerlijk en transparant geweest naar de hulpverlening. Verdere hulpverlening in het gedwongen kader is daarom nog nodig. De kinderrechter heeft echter wel de verwachting dat de moeder in staat is om binnen een voor het nog ongeboren kind aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding op zich te nemen. De moeder heeft immers, door zich vrijwillig te laten opnemen bij [ggz-instelling] ter behandeling van haar drugsverslaving, laten zien dat zij ook stappen wil zetten. Deze positieve stappen zijn echter nog pril en het is zaak dat de GI goed zicht op de moeder blijft houden.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7.
De kinderrechter acht het in het belang van de verzorging en opvoeding van de nog ongeboren baby dat een machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend. Gelet op hetgeen door de Raad en de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht acht de kinderrechter de situatie bij de moeder onvoldoende veilig voor de baby. Het is noodzakelijk dat de baby, zodra hij uit het ziekenhuis is ontslagen, wordt opgevangen op een neutrale, veilige plek, waar hem de nodige basale zorg en veiligheid kan worden geboden. De baby is kwetsbaar en totaal afhankelijk van de nodige zorg. Daarvoor is het belangrijk dat hem rust, stabiliteit, regelmaat en een affectief leefklimaat wordt geboden. De baby heeft opvoeders nodig die geheel tot zijn beschikking (kunnen) staan, die niet belast zijn met eigen problematiek, die scherp zijn op signalen van de baby en hier op juiste wijze op reageren. Zowel de moeder, als de vader, zijn daar, gelet op hun eigen problematiek, niet toe in staat. De kinderrechter sluit ook niet uit dat de baby straks meer dan gemiddelde zorg nodig heeft nu er na de diverse onderzoeken die in het ziekenhuis zullen plaatsvinden mogelijk extra noodzakelijk hulp voor de baby nodig is. Dit vraagt om opvoeders met een meer dan gemiddelde sensitieve en responsieve opvoedstijl.
5.8.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen voor de duur van vier maanden, onder aanhouding van het restant van het verzoek. De kinderrechter vindt het belangrijk om vinger aan de pols te houden en vindt daarvoor een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden te lang. De kinderrechter ziet een moeder die tot kort voor haar opname in [ggz-instelling] de verkeerde beslissingen heeft genomen maar nu inziet dat ze behandeling nodig heeft en daartoe ook al stappen heeft gezet. De kinderrechter hoopt dat de verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere periode dan is verzocht voor de moeder een stok achter de deur zal zijn om de stijgende lijn die ze heeft ingezet, verder te volgen en de komende periode hard aan zichzelf zal gaan werken. De kinderrechter hoopt van harte dat de moeder de komende periode de juiste beslissingen zal nemen en verwacht van haar dat zij in nauw contact met de GI blijft.
5.9.
De kinderrechter zal het restant van het verzoek aanhouden tot
de mondelinge behandeling op [datum 2] 2024 om [uur] ten overstaan van mr. Voorn voor de duur van 45 minuten.De kinderrechter verzoekt de GI om tijdig voor deze mondelinge behandeling een schriftelijk verslag met de actuele stand van zaken in te dienen.
5.10.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van het nu nog ongeboren kind noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt het nog ongeboren kind [naam 1] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland te Middelburg voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 13 juni 2024 en tot 13 juni 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van het nog ongeboren kind [naam 1] , ingaande vanaf het moment dat het ongeboren kind uit het ziekenhuis wordt ontslagen, in een pleeggezin voor de duur van vier maanden, met ingang van 13 juni 2024 en tot 13 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt het restant van het verzoek omtrent de machtiging tot uithuisplaatsing aan tot
de mondelinge behandeling op [datum 2] 2024 om [uur] ten overstaan van mr. Voorn voor de duur van 45 minuten;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor die mondelinge behandeling voor de moeder en haar advocaat, de vader en zijn advocaat, de GI en de Raad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Voorn, rechter en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, en op 14 juni 2024 verkort schriftelijk uitgewerkt en ondertekend en op 2 juli 2024 definitief schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.