4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Bij een controle op 31 juli 2023 rond 16.00 van een Opel Astra met [kenteken] wordt in deze auto een gele Jumbo boodschappentas aangetroffen. [verbalisant 1] ruikt direct dat er uit de tas de hem ambtshalve bekende geur van hennep komt.
Door [verbalisant 1] wordt een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin hij relateert dat de genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken, door hem worden herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep. Ook herkent hij het blok bruine samengeperste substantie als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. In de tas blijkt dan in totaal netto 1025 gram hennep en 96,2 gram hasj te zitten.
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om [verbalisant 1] te horen over de herkenning van de hennep en hasjiesj en zijn ervaring en expertise op dit gebied. De rechtbank is van oordeel dat bij verbalisanten de deskundigheid om hennep en hasjiesj te herkennen verondersteld mag worden. Ten aanzien van de waarneming van de verbalisant in deze zaak, is er bovendien geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van wat hij daarover heeft gerelateerd. Uitgaande van het verdedigingsbelang als toepasselijk criterium acht de rechtbank het verzoek van de verdediging, in het licht van voornoemde omstandigheden, onvoldoende onderbouwd. Zij wijst dit verzoek dan ook af.
Nu ten aanzien van hennep en hasjiesj een (indicatieve) test in het licht van de heersende jurisprudentie niet is vereist, stelt de rechtbank op grond van de waarneming van de verbalisant vast dat in de gele Jumbotas hennep en hasjiesj zaten.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verdachte hier enige betrokkenheid bij heeft gehad. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De politie, in de persoon van [verbalisant 2] , neemt waar dat verdachte op 31 juli 2023 rond 15.50 uur met een gele Jumbotas komt aanlopen en stopt bij een auto. Hij is vervolgens twee tot drie seconden uit het zicht van de verbalisant en dan ziet deze verbalisant verdachte weg lopen bij diezelfde auto zonder een gele tas. [verbalisant 3] benoemt dat de auto een grijze Opel Astra voorzien van het [kenteken] is.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de tas waarmee verdachte naar de auto liep, de tas is die kort daarna in de grijze Opel Astra met [kenteken] is aangetroffen en waarin de hennep en hasjiesj zijn aangetroffen.
De door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s rechtbank dan ook niet aannemelijk. Daarbij weegt de rechtbank mee, dat deze scenario’s pas in een laat stadium, te weten op de zitting, door de verdediging naar voren zijn gebracht.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat een dergelijke hoeveelheid verdovende middelen in een auto wordt gelegd als de bestuurder daar niet van op de hoogte is. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is er dus sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht het medeplegen dan ook bewezen, alsmede het vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep en hasjiesj. Voor het uitvoeren bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Van dat onderdeel wordt verdachte vrijgesproken.
Feit 2:
Voor het opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde hoeveelheden hennep en hasjiesj in de woning van [naam] aan [nummer 2] is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van en beschikkingsmacht over deze verdovende middelen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Vastgesteld kan worden dat de verdovende middelen in de woning zijn aangetroffen. [naam] heeft verklaard dat hij een sleutel van zijn woning aan verdachte zou hebben gegeven maar weet naar eigen zeggen niets over de in zijn woning aangetroffen verdovende middelen.
Verbalisanten hebben waargenomen dat verdachte een steegje tussen de woningen met [nummer 1] en [nummer 2] aan [naam straat] is ingegaan, terwijl hij er aan de andere zijde niet uit is gekomen. Zij gaan ervan uit dat hij bij één van die woningen is binnengegaan. Er is voorts een gelijkenis tussen de tas die eerder (feit 1) bij verdachte gezien is en de tassen die op de zolder van de woning zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de verklaring van [naam] is de rechtbank van oordeel dat deze niet zondermeer als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het is zijn eigen woning waar de hennep en hasjiesj zijn aangetroffen. Dit zijn verdovende middelen die qua geur heel kenmerkend zijn. [naam] woonde in die woning en de rechtbank vindt het niet aannemelijk dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van die verdovende middelen. Zijn verklaring dat hij een sleutel van de woning aan verdachte heeft gegeven wordt verder ook niet gesteund door enig ander onderdeel van het dossier. De rechtbank stelt vast dat de sleutel in ieder geval niet bij verdachte of in diens woning is aangetroffen, terwijl de woning van verdachte naar aanleiding van zijn aanhouding is doorzocht.
Op grond van de waarneming van de verbalisanten over het steegje tussen de woningen, kan niet worden uitgesloten dat verdachte niet in de woning aan [nummer 2] is geweest. Het is immers even goed mogelijk dat verdachte enkel in de tuin is geweest of bijvoorbeeld de woning op [nummer 1] binnen is gegaan.
Op grond van het vorenstaande kan de wetenschap en beschikkingsmacht bij verdachte kortom niet worden vastgesteld.
Dan blijft enkel over de gelijkenis tussen de tassen. Dit is echter onvoldoende om de wetenschap en beschikkingsmacht van verdachte op te baseren. Dit zijn immers vrij verkrijgbare bigshoppers van de Jumbo.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.
Feit 3:
In de woning van en bij verdachte is in totaal € 39.595,- aangetroffen. Ten aanzien van dit bedrag is er geen direct bewijs dat wijst op een criminele herkomst van dit bedrag. Conform vaste jurisprudentie betekent dit niet dat witwassen dan niet bewezen kan worden verklaard. Er dient dan een stappenplan te worden doorlopen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat het geldbedrag afkomstig is uit een gronddelict. Als hiervan geen sprake is, dient er een vermoeden van witwassen te zijn.
De rechtbank oordeelt dat daarvan in deze zaak sprake is gelet op de hoeveelheid contant geld die bij verdachte is aangetroffen, waarvan een groot deel in een afgesloten kast in samenhang met het feit dat verdachte in verband wordt gebracht met drugsgerelateerde feiten (zie de bewijsoverweging bij feit 1). Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring moet concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn. De rechtbank stelt vast dat verdachte (bij monde van zijn raadsman) tijdens de raadkamerbehandeling, op de zitting van 1 maart 2024 en op de inhoudelijke behandeling heeft verklaard dat er een horecaonderneming in de familie van verdachte is, dat contant geld normaal is in een horecaonderneming en dat verdachte in die horecaonderneming werkte. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat genoemde verklaring niet voldoende concreet is. Dat de familie van verdachte een horecaonderneming heeft mag zo zijn, maar dat verklaart niet waarom verdachte in het bezit is van een contant geldbedrag van € 39.595,-. Nu niet wordt verklaard waarom verdachte zoveel contant geld had en waar dit geld van afkomstig is, rust er geen verplichting op het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen. Dit leidt dit ertoe dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat het geldbedrag dus afkomstig is uit enig misdrijf. De enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van het geld is immers een criminele herkomst. De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dat geldbedrag in de opzetvariant heeft witgewassen.