ECLI:NL:RBZWB:2024:4584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
02-191873-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het vervoeren en aanwezig hebben van hennep en hasjiesj, en witwassen van een geldbedrag

Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het vervoeren en aanwezig hebben van hennep en hasjiesj, alsook van het witwassen van een geldbedrag van € 39.595,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren en aanwezig hebben van hennep en hasjiesj, maar sprak hem vrij van het feit dat hij in een woning aangetroffen softdrugs zou hebben. De rechtbank oordeelde dat de wetenschap en beschikkingsmacht van de verdachte met betrekking tot de in de woning aangetroffen verdovende middelen niet kon worden vastgesteld. De verdachte werd wel veroordeeld voor het witwassen van het geldbedrag, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een legale herkomst van het geld. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De rechtbank weegt bij de strafoplegging mee dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor Opiumwetfeiten en dat hij de feiten heeft gepleegd terwijl hij in een schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak liep. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 5 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-191873-23
vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met een ander opzettelijk 1025 gram hennep en 96 gram hasjiesj heeft uitgevoerd en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;
feit 2: samen met een ander opzettelijk 12 kilo hennep en 1185 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad;
feit 3: een geldbedrag van ongeveer 39.595 euro heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle tenlastegelegde feiten heeft begaan. Bij feit 1 gaat zij uit van een bewezenverklaring voor het voorhanden hebben van de softdrugs en niet voor de (verlengde) uitvoer. Ten aanzien van feit 2 heeft zij specifiek aangevoerd dat gezien is dat verdachte een steegje in is gegaan tussen de woningen op [nummer 1] en [nummer 2] . Niet is gezien dat hij aan de andere kant dat steegje weer uitgekomen is. Volgens de officier van justitie kan het dan ook niet anders dat verdachte de woning met [nummer 1] of met [nummer 2] is binnengegaan. Omdat verdachte de sleutel van [nummer 2] had en dezelfde soort bigshoppers op de zolder van die woning zijn aangetroffen als waarmee verdachte kort daarvoor gezien is, gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte die woning binnen is gegaan. Alles in samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat verdachte de op de zolder van die woning aangetroffen softdrugs voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3 gaat de officier van justitie uit van de opzetvariant bij het witwassen van het tenlastegelegde geldbedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat niet is waargenomen dat verdachte daadwerkelijk een tas gevuld met hennep en hasjiesj aan een andere persoon heeft overhandigd. Bovendien is een aantal alternatieve scenario’s geschetst, zoals dat er mogelijk helemaal geen verdovende middelen hebben gezeten in de tas waarmee verdachte gezien is en dat verdachte die tas heeft opgevouwen en mee terug heeft genomen. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte een aandeel heeft gehad in het uitvoeren van de verdovende middelen. Ook kan niet vastgesteld worden dat verdachte wetenschap had met betrekking tot de in een tas aangetroffen verdovende middelen. Opzet kan niet bewezen worden verklaard. Verdachte moet dan ook van feit 1 vrijgesproken worden.
Ten aanzien van het proces-verbaal van bevindingen betreffende de herkenning door [verbalisant 1] van de hennep en hasjiesj in de tas, heeft de verdediging aangevoerd dat dit niet voor het bewijs gebezigd kan worden. Er had op zijn minst een indicatieve test in het dossier moeten zitten. Deze ontbreekt echter. Mocht het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] wel voor het bewijs gebezigd worden, dan is het voorwaardelijk verzoek om hem te horen over zijn expertise, ervaring en waarneming.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte gebruik maakte van de woning aan [nummer 2] te [plaats] . Verdachte wordt dan ook ten onrechte in verband gebracht met de in die woning aangetroffen verdovende middelen. De verklaring van de bewoner van die woning dat verdachte een sleutel van deze woning had, wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel. Ook van dit feit moet verdachte vrijgesproken worden.
Ten aanzien van feit 3 is de verdediging van mening dat er geen sprake is van witwassen. Niet kan worden vastgesteld dat er een gronddelict is en verdachte heeft een verklaring gegeven voor het geld. Deze verklaring komt er op neer dat er binnen de familie een horecaonderneming is en het gebruikelijk is dat in een dergelijke onderneming veel contant geld in omloop is. Deze verklaring voldoet aan de noodzakelijke vereisten. Het was vervolgens aan het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar de herkomst van het geld. Dit onderzoek is niet verricht, waardoor niet tot een bewezenverklaring van dit feit kan worden gekomen en verdachte dus ook van dit feit vrijgesproken moet worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Bij een controle op 31 juli 2023 rond 16.00 van een Opel Astra met [kenteken] wordt in deze auto een gele Jumbo boodschappentas aangetroffen. [verbalisant 1] ruikt direct dat er uit de tas de hem ambtshalve bekende geur van hennep komt.
Door [verbalisant 1] wordt een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin hij relateert dat de genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken, door hem worden herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep. Ook herkent hij het blok bruine samengeperste substantie als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. In de tas blijkt dan in totaal netto 1025 gram hennep en 96,2 gram hasj te zitten.
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om [verbalisant 1] te horen over de herkenning van de hennep en hasjiesj en zijn ervaring en expertise op dit gebied. De rechtbank is van oordeel dat bij verbalisanten de deskundigheid om hennep en hasjiesj te herkennen verondersteld mag worden. Ten aanzien van de waarneming van de verbalisant in deze zaak, is er bovendien geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van wat hij daarover heeft gerelateerd. Uitgaande van het verdedigingsbelang als toepasselijk criterium acht de rechtbank het verzoek van de verdediging, in het licht van voornoemde omstandigheden, onvoldoende onderbouwd. Zij wijst dit verzoek dan ook af.
Nu ten aanzien van hennep en hasjiesj een (indicatieve) test in het licht van de heersende jurisprudentie niet is vereist, stelt de rechtbank op grond van de waarneming van de verbalisant vast dat in de gele Jumbotas hennep en hasjiesj zaten.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verdachte hier enige betrokkenheid bij heeft gehad. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De politie, in de persoon van [verbalisant 2] , neemt waar dat verdachte op 31 juli 2023 rond 15.50 uur met een gele Jumbotas komt aanlopen en stopt bij een auto. Hij is vervolgens twee tot drie seconden uit het zicht van de verbalisant en dan ziet deze verbalisant verdachte weg lopen bij diezelfde auto zonder een gele tas. [verbalisant 3] benoemt dat de auto een grijze Opel Astra voorzien van het [kenteken] is.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de tas waarmee verdachte naar de auto liep, de tas is die kort daarna in de grijze Opel Astra met [kenteken] is aangetroffen en waarin de hennep en hasjiesj zijn aangetroffen.
De door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s rechtbank dan ook niet aannemelijk. Daarbij weegt de rechtbank mee, dat deze scenario’s pas in een laat stadium, te weten op de zitting, door de verdediging naar voren zijn gebracht.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat een dergelijke hoeveelheid verdovende middelen in een auto wordt gelegd als de bestuurder daar niet van op de hoogte is. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is er dus sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht het medeplegen dan ook bewezen, alsmede het vervoeren en het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep en hasjiesj. Voor het uitvoeren bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Van dat onderdeel wordt verdachte vrijgesproken.
Feit 2:
Voor het opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde hoeveelheden hennep en hasjiesj in de woning van [naam] aan [nummer 2] is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van en beschikkingsmacht over deze verdovende middelen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Vastgesteld kan worden dat de verdovende middelen in de woning zijn aangetroffen. [naam] heeft verklaard dat hij een sleutel van zijn woning aan verdachte zou hebben gegeven maar weet naar eigen zeggen niets over de in zijn woning aangetroffen verdovende middelen.
Verbalisanten hebben waargenomen dat verdachte een steegje tussen de woningen met [nummer 1] en [nummer 2] aan [naam straat] is ingegaan, terwijl hij er aan de andere zijde niet uit is gekomen. Zij gaan ervan uit dat hij bij één van die woningen is binnengegaan. Er is voorts een gelijkenis tussen de tas die eerder (feit 1) bij verdachte gezien is en de tassen die op de zolder van de woning zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de verklaring van [naam] is de rechtbank van oordeel dat deze niet zondermeer als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het is zijn eigen woning waar de hennep en hasjiesj zijn aangetroffen. Dit zijn verdovende middelen die qua geur heel kenmerkend zijn. [naam] woonde in die woning en de rechtbank vindt het niet aannemelijk dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van die verdovende middelen. Zijn verklaring dat hij een sleutel van de woning aan verdachte heeft gegeven wordt verder ook niet gesteund door enig ander onderdeel van het dossier. De rechtbank stelt vast dat de sleutel in ieder geval niet bij verdachte of in diens woning is aangetroffen, terwijl de woning van verdachte naar aanleiding van zijn aanhouding is doorzocht.
Op grond van de waarneming van de verbalisanten over het steegje tussen de woningen, kan niet worden uitgesloten dat verdachte niet in de woning aan [nummer 2] is geweest. Het is immers even goed mogelijk dat verdachte enkel in de tuin is geweest of bijvoorbeeld de woning op [nummer 1] binnen is gegaan.
Op grond van het vorenstaande kan de wetenschap en beschikkingsmacht bij verdachte kortom niet worden vastgesteld.
Dan blijft enkel over de gelijkenis tussen de tassen. Dit is echter onvoldoende om de wetenschap en beschikkingsmacht van verdachte op te baseren. Dit zijn immers vrij verkrijgbare bigshoppers van de Jumbo.
Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit feit.
Feit 3:
In de woning van en bij verdachte is in totaal € 39.595,- aangetroffen. Ten aanzien van dit bedrag is er geen direct bewijs dat wijst op een criminele herkomst van dit bedrag. Conform vaste jurisprudentie betekent dit niet dat witwassen dan niet bewezen kan worden verklaard. Er dient dan een stappenplan te worden doorlopen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat het geldbedrag afkomstig is uit een gronddelict. Als hiervan geen sprake is, dient er een vermoeden van witwassen te zijn.
De rechtbank oordeelt dat daarvan in deze zaak sprake is gelet op de hoeveelheid contant geld die bij verdachte is aangetroffen, waarvan een groot deel in een afgesloten kast in samenhang met het feit dat verdachte in verband wordt gebracht met drugsgerelateerde feiten (zie de bewijsoverweging bij feit 1). Van verdachte mag dan worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring moet concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn. De rechtbank stelt vast dat verdachte (bij monde van zijn raadsman) tijdens de raadkamerbehandeling, op de zitting van 1 maart 2024 en op de inhoudelijke behandeling heeft verklaard dat er een horecaonderneming in de familie van verdachte is, dat contant geld normaal is in een horecaonderneming en dat verdachte in die horecaonderneming werkte. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat genoemde verklaring niet voldoende concreet is. Dat de familie van verdachte een horecaonderneming heeft mag zo zijn, maar dat verklaart niet waarom verdachte in het bezit is van een contant geldbedrag van € 39.595,-. Nu niet wordt verklaard waarom verdachte zoveel contant geld had en waar dit geld van afkomstig is, rust er geen verplichting op het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen. Dit leidt dit ertoe dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat het geldbedrag dus afkomstig is uit enig misdrijf. De enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van het geld is immers een criminele herkomst. De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dat geldbedrag in de opzetvariant heeft witgewassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 31 juli 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft
vervoerd en aanwezig heeft gehad:
- een hoeveelheid van ongeveer 1025 gram hennep en
- een hoeveelheid van ongeveer 96 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
op 31 juli 2023 te [plaats] , een geldbedrag van 39.595 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor alle feiten en zich niet uitgelaten over een strafmaat bij enige bewezenverklaring.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren en aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan het gebruik van softdrugs, middelen die een verslavende werking hebben en schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Ook heeft hij met zijn handelen bijgedragen aan de handel in softdrugs die tot veel criminaliteit en overlast leidt door de grote hoeveelheid geld die hiermee wordt verdiend. Verdachte heeft zich hierbij enkel laten leiden door winstbejag en heeft zich niet bekommerd om de maatschappelijke gevolgen.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 39.595,-. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Gelden zonder legale herkomst worden doorgaans weer in de bovenwereld uitgegeven of geïnvesteerd, waardoor er een vermenging van de boven- en onderwereld plaatsvindt wat een ontwrichtende en ondermijnende werking heeft op de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor Opiumwetfeiten en weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Dit geldt ook voor de omstandigheid dat verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd, terwijl hij in een schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak liep.
De rechtbank stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Nu zij tot een vrijspraak van feit 2 komt, zal deze gevangenisstraf fors minder zijn dan door de officier van justitie is geëist.
Ten aanzien van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Alles overziend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in het voorarrest.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag is vatbaar voor verbeurdverklaring.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten
1. EUR IBN 31-07-2023 (Omschrijving: G2620573).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juli 2024.