ECLI:NL:RBZWB:2024:4560

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/922 en 23/2241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarde en aanslag afvalstoffenheffing door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 26 juni 2024, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goes beoordeeld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning en de aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 201.000 per 1 januari 2021 en een aanslag opgelegd voor twee ledigingen van de afvalcontainer in 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op een juiste manier heeft onderbouwd met een taxatierapport, waarin de waarde is vergeleken met referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. De argumenten van de belanghebbende dat de waarde lager zou moeten zijn, zijn niet overtuigend.

Wat betreft de aanslag afvalstoffenheffing, heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor het aantal ledigingen. De belanghebbende kon niet aantonen dat de registratie van de ledigingen onbetrouwbaar was. De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag afvalstoffenheffing gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/922 en 23/2241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2024 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland (gemeente Goes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 januari 2023 en 21 februari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 september 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 201.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook onder andere de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Goes voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij aanslagbiljet van 30 september 2022 aan belanghebbende onder andere een aanslag afvalstoffenheffing ‘Ledigingen afval’ opgelegd voor het jaar 2020.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met afzonderlijke verweerschriften.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam 1] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een tussenwoning (bouwjaar 1974) met een oppervlakte van 103 m2 en een vrijstaande berging/schuur, op een perceel van 178 m2. Belanghebbende beschikt voor dit adres over een afvalcontainer.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en of de aanslag ‘Ledigingen afval’ te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 185.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 201.000.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de afvalcontainer gedurende het jaar 2020 slechts één keer is geleegd en dus onterecht een aanslag is opgelegd voor 2 ledigingen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slagen de beroepen van belanghebbende niet. De waarde van de woning en de aanslag ‘Ledigingen afval’ zijn niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De WOZ-waarde voor het jaar 2022
Verweerschrift tijdig ingediend?
5.1.
Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat de heffingsambtenaar het verweerschrift met dagtekening 3 mei 2024 binnen de termijn van 10 dagen voor de zitting heeft ingediend en hij daarvan eerst op 6 mei 2024 kennis heeft kunnen nemen. Het verweerschrift dient volgens belanghebbende om die reden als tardief ingediend buiten beschouwing te worden gelaten.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het verweerschrift door de heffingsambtenaar op 3 mei 2024 om 15:47 uur via Digitale Toegang is ingediend en daarmee meer dan 10 dagen voor de zitting bij de rechtbank is ontvangen. Daaruit volgt dat de heffingsambtenaar niet in strijd met artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld en het verweerschrift niet tardief is ingebracht. De inhoud van dit stuk is daarom meegenomen in de beoordeling van het beroep. Dat het verweerschrift eerst op 6 mei 2024 aan belanghebbende is verzonden, maakt dit niet anders. Belanghebbende heeft ter zitting de gelegenheid gekregen op het verweerschrift te reageren en heeft daar gebruik van gemaakt.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
6.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
6.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatierapport ten grondslag gelegd dat op 3 mei 2024 door taxateur [naam 2] is opgemaakt.
6.4.
In het taxatierapport is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 211.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , te [plaats] . In het taxatierapport zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning. De woning is niet inpandig opgenomen.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
6.5.
De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen wat betreft uitstraling, ligging, bouwjaar en gebruiksoppervlakte voldoende vergelijkbaar met de woning. De referentiewoningen zijn bovendien voldoende dichtbij de waardepeildatum, namelijk binnen een half jaar daarvoor, verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
6.6.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Bij het bepalen van de waarde zijn de verkoopprijzen van de referentiewoningen geïndexeerd naar de waardepeildatum. De grondwaarde is vastgesteld aan de hand van een grondstaffel. Aan de vrijstaande berging/schuur is een afzonderlijke waarde toegekend. Op de m2-prijs van de referentie [adres 3] is een correctie toegepast voor een afwijkende factor voor voorzieningen (2). Voor de woning is uitgegaan van de gemiddelde m2-prijs van de referentiewoningen.
6.7.
Belanghebbende stelt dat algemeen bekend is dat de WOZ-waarde van een woning lager is dan de marktwaarde. Het kan volgens belanghebbende dan niet zo zijn dat de WOZ-waarde van zijn woning hoger is dan de verkoopprijzen van alle gebruikte referentiewoningen.
6.8.
De rechtbank wijst op het toetsingskader waarin is bepaald dat de waarde van de woning wordt bepaald aan de hand van verkopen van referentiewoningen en dat daarbij rekening wordt gehouden met de verschillen. In dit geval blijkt uit de matrix in het taxatierapport van de heffingsambtenaar dat de (referentie)woningen vergelijkbare oppervlakten hebben, maar dat de perceelgrootte van de referentiewoningen (116 of 120 m2) veel kleiner is dan het perceel van de woning (178 m2). Dit grotere perceel verklaart de hogere waarde van de woning ten opzichte van de referentiewoningen. De beroepsgrond van belanghebbende slaagt niet.
6.9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog vastgesteld. Het beroep inzake de WOZ-waarde zal daarom ongegrond worden verklaard.
De aanslag ‘Lediging afval’ voor het jaar 2020
Toetsingskader van de rechtbank
7. Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening afvalstoffenheffing 2020 (de Verordening) is de grondslag van de belasting: Het aantal ledigingen per perceel, voor zover door of namens de gemeente aan de belastingplichtige een (extra) minicontainer voor de inzameling van restafval is verstrekt.
In artikel 5 van de Verordening is bepaald dat het belastingjaar gelijk is aan het kalenderjaar.
Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Verordening is de belasting als bedoeld in artikel 4 lid 2, onder b en c en hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel verschuldigd bij aanvang van de dienstverlening tot einde dienstverlening, binnen de periode die als belastingplichtig wordt aangemerkt. De belasting wordt geheven na afloop van het belastingjaar of, zo dit eerder is, na beëindiging van de belastingplicht.
In hoofdstuk 2, artikel 2.1., van de tarieventabel is bepaald dat de belasting als bedoeld in artikel 4, lid 2 onder b, per lediging van een (extra) restafvalcontainer € 4,00 bedraagt.
Overwegingen
7.1.
De aanslag ‘Ledigingen afval’ 2020 staat op het aanslagbiljet voor het belastingjaar 2021 met dagtekening 30 september 2022. De reden hiervoor is, dat voor het opleggen van deze aanslag van belang is wat de frequentie is waarin de afvalcontainer ter inzameling per perceel is aangeboden. [2] Het aantal inzamelingen daarvan kan dus pas aan het eind van het kalenderjaar worden vastgesteld.
7.2.
In dit geval heeft de heffingsambtenaar een aanslag opgelegd voor 2 ledigingen afval. Ter onderbouwing heeft de heffingsambtenaar een overzicht overgelegd van het aantal ledigingen (2) en de data waarop deze ledigingen hebben plaatsgevonden (7 mei 2020 en 31 december 2020).
7.3.
Belanghebbende stelt dat hij in 2020 zijn afvalcontainer slechts éénmaal heeft aangeboden ter lediging. Volgens belanghebbende heeft hij op 31 december 2020 geen afvalbak buiten gezet, want dat is vragen om moeilijkheden. Daarnaast stelt belanghebbende dat het registratiesysteem van de heffingsambtenaar niet betrouwbaar is. Op de overgelegde print screen is namelijk voor het jaar 2023 vermeld dat op één dag binnen 8 seconden twee ledigingen hebben plaatsgevonden. Omdat hetzelfde systeem voor 2020 is gebruikt, kan ook deze registratie volgens belanghebbende niet betrouwbaar worden geacht.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de print over het aantal en de data van ledigingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van twee ledigingen in 2020. De rechtbank volgt het standpunt van belanghebbende niet, omdat slechts sprake is van een enkele stelling zonder onderbouwing. Belanghebbende heeft daarmee onvoldoende ingebracht om vast te kunnen stellen dat het door de heffingsambtenaar onderbouwde aantal ledigingen (2) onjuist zou zijn. Ook ziet de rechtbank geen reden om het registratiesysteem onbetrouwbaar te achten. De dubbele registratie van lediging voor het jaar 2023 maakt geen onderdeel uit van het geschil in deze zaak en maakt het aantal geregistreerde ledigingen in 2020 niet anders. De grond van belanghebbende slaagt niet.
7.5.
Belanghebbende heeft de hoogte van de heffing per lediging niet betwist. Dit betekent dat de hoogte van de aanslag terecht is vastgesteld op (2 x € 4,00 =) € 8,00.
7.6.
Het beroep tegen de aanslag ‘Ledigingen afval’ voor 2020 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

8.1.
Beide beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2022 en de aanslag ‘Ledigingen afval’ voor het jaar 2020 gehandhaafd blijven.
8.2.
Omdat de beroepen ongegrond zijn, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 26 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.Zie artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening.