ECLI:NL:RBZWB:2024:4551

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
02/226570-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het dealen van cocaïne vanuit woning gedurende een periode van tien maanden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2024, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het verkopen en verstrekken van cocaïne gedurende een periode van ongeveer tien maanden. De tenlastelegging betreft de periode van 24 juni 2022 tot en met 24 april 2023, waarin de verdachte samen met een of meer anderen cocaïne heeft verkocht en in totaal ongeveer 39,4 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk verkopen en verstrekken van cocaïne. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte, getuigen en camerabeelden van de woning waar de verkoop plaatsvond.

De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de schadelijke effecten van cocaïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder niet voor een soortgelijk feit was veroordeeld. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/226570-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [verblijfadres] ,
raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 juni 2024, waarbij de officier van justitie mr. G. Smid en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 24 juni 2022 tot en met 24 april 2023 samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het verkopen van cocaïne, in elk geval samen met een ander of anderen ongeveer 39,4 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat verdachte zich samen met [medeverdachte] in de gehele ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk verkopen en verstrekken van cocaïne en ook samen met deze medeverdachte 39,4 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de tenlastelegging zo moet worden gelezen dat er een impliciet primair en een impliciet subsidiair feit ten laste wordt gelegd, te weten het dealen in cocaïne dan wel het aanwezig hebben van cocaïne. Volgens haar is het impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten het dealen in cocaïne wettig en overtuigend te bewijzen. De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring komen van de gehele ten laste gelegde periode. Wel is wettig en overtuigend te bewijzen dat het dealen vanaf eind 2022, in elk geval voor een periode van maximaal zes maanden heeft plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk verkopen en verstrekken van cocaïne.
Op basis van de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, de verklaring van
[getuige] en de camerabeelden van de woning aan [adres] in [plaats] , is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verkoop en verstrekking van cocaïne heeft plaatsgevonden in de gehele ten laste gelegde periode. De rechtbank acht dan ook het impliciet primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
impliciet primair:
in de periode van 24 juni 2022 tot en met 24 april 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt, verschillende hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat rekening te houden met het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Hij verblijft momenteel al een half jaar bij zijn vriendin, dat goed verloopt. Daarnaast is hij gestopt met alcohol- en drugsgebruik. Hij is werkzaam bij een bedrijf in tuinonderhoud en is voornemens om op korte termijn een vriend te helpen met de verkoop van etenswaren. Gelet op het feit dat er is gepleit voor een bewezenverklaring van een kortere periode dan de ten laste gelegde periode, verzoekt de verdediging om verdachte een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan is geëist. Daarnaast wordt verzocht rekening te houden met het tijdsverloop. In ieder geval moet verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgen. Ten aanzien van het opleggen van een taakstraf, refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft in ieder geval de tijd om een taakstraf te verrichten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het verkopen en verstrekken van cocaïne gedurende een periode van tien maanden. Door zijn handelen is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Cocaïne is voor de gezondheid van de gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof, nu dit middel sterk verslavend werkt en kan zorgen voor ernstige lichamelijke en psychische klachten. Bovendien gaat de handel in harddrugs vaak gepaard met verschillende vormen van ernstige criminaliteit en steeds grover geweld, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich al die tijd niets heeft aangetrokken van de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen. Bovendien is aan zijn handelen slechts een einde gekomen door het ingrijpen van de politie.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 8 februari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, maar wel eerder met justitie in aanraking is gekomen. Verder blijkt uit het strafblad dat hij ten tijde van de bewezenverklaarde pleegperiode in een proeftijd liep. Verdachte is desondanks weer de fout ingegaan.
Straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis moet worden opgelegd en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
impliciet primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2
onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. M.J. Crombach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juli 2024.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij, in of omstreeks de periode van 24 juni 2022 tot en met 24 april 2023 te
[plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, verschillende hoeveelheden cocaïne, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad, ongeveer 39,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )