ECLI:NL:RBZWB:2024:4539

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
C/02/422124 / JE RK 24-833
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

Op 28 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, mr. Van Leuven, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot aan haar meerderjarigheid, omdat er ernstige zorgen zijn over haar ontwikkeling. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn significante problemen in de opvoedsituatie, waaronder geweld en een gebrek aan samenwerking tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2024 waren de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft gesprekken gevoerd met [minderjarige] en de ouders, waarbij de noodzaak van hulpverlening en de onveilige situatie voor [minderjarige] aan de orde kwamen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de nodige zorg voor [minderjarige] te bieden en dat er een risico bestaat voor haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft daarom besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant, met ingang van 28 mei 2024 tot [geboortedag] 2025, en heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/422124 / JE RK 24-833
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 30 april 2024, ontvangen op 30 april 2024;
- het e-mailbericht van de moeder van 27 mei 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De moeder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter op 27 mei 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4
De kinderrechter heeft de moeder, die [minderjarige] heeft gebracht voor het gesprek met de kinderrechter, kort gesproken na het kindgesprek met [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat de moeder heeft verteld. Ook hierop hebben de aanwezigen kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot aan haar meerderjarigheid ( [geboortedag] 2025), met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
De Raad stelt dat aan de voorwaarden van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan en verwijst voor een nadere onderbouwing van zijn verzoek naar het onderzoeksrapport van 30 april 2024. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd omdat het de ouders niet lukt om [minderjarige] een veilige basis te bieden waar ieder kind recht op heeft. Ook is het tot op heden niet gelukt om intensieve hulp in te zetten om het geweld te stoppen en de relatie tussen [minderjarige] en haar ouders te verbeteren. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Het lukt de ouders niet om gezamenlijk beslissingen te nemen die in het belang van [minderjarige] zijn. Ook lukt het de moeder niet om te voorkomen dat er geweld plaatsvindt in de thuissituatie. Het is vijf voor twaalf en belangrijk is dat er verandering gaat komen om te voorkomen dat [minderjarige] nog verder beschadigd raakt. Deze verandering is enkel te realiseren als beide ouders en [minderjarige] mee gaan werken aan de noodzakelijk geachte hulp en/of behandeling en ervoor open gaan staan om naar hun eigen aandeel in de situatie te kijken. Dit is lastig als er echtscheidingsproblematiek speelt, maar motiverende gesprekken en gesprekken bij [jeugdorganisatie] kunnen hierin mogelijk een opening creëren. De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.

4.De standpunten

4.1
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij soms problemen ervaart in de relatie met haar beide ouders. Zij ervaart steun van haar vader, maar soms niet zo veel als zij zou willen. De relatie met haar moeder is wisselvalig. Het gaat met momenten goed tussen [minderjarige] en haar moeder, maar vaak ook niet. [minderjarige] zou graag willen werken aan een verbetering van haar relatie met haar beide ouders. Zij vindt dat ook nodig: ze heeft last van de situatie. Ze staat daarbij open voor hulp, maar acht het ook van belang dat haar ouders hulp krijgen, en dan met name haar moeder. [minderjarige] heeft op dit moment gesprekken met [jeugdorganisatie], die net zijn gestart. Eerder is al hulpverlening ingezet, maar deze hulpverlening is niet gelukt. [minderjarige] betwijfelt of haar vader gaat meewerken aan een ondertoezichtstelling indien deze maatregel zou worden uitgesproken omdat haar vader vindt dat de kern moet worden aangepakt. Over de medewerking van haar moeder aan een ondertoezichtstelling heeft [minderjarige] geen twijfels.
4.2
De moeder heeft in haar e-mailbericht en tijdens het gesprek met de kinderrechter naar voren gebracht dat zij een ondertoezichtstelling niet perse nodig acht omdat [minderjarige] geen gevaar loopt. Wel is de moeder van mening dat er hulp moet komen om tot een verandering van de huidige situatie te komen. Daarbij betreurt de moeder het dat het zover is gekomen. Zij had het graag anders gezien. De moeder heeft op dit moment psychologische hulp. Volgens de moeder zou [minderjarige] , naast de gesprekken die zij voert bij [jeugdorganisatie], wellicht ook therapie kunnen gebruiken waarbij zij leert vanuit rust, en niet vanuit emotie, te reageren. De moeder erkent dat zij fouten heeft gemaakt richting [minderjarige] en bepaalde zaken anders had moeten aanpakken. Zij stond er echter alleen voor in de opvoeding van [minderjarige] , en heeft hierin geen enkele steun van de vader ontvangen. Evenmin neemt de vader financiële verantwoording voor [minderjarige] en komt hij zijn beloftes niet na. De moeder zou graag willen dat een onafhankelijk persoon hierover het gesprek met de vader aan zou gaan in het belang van [minderjarige] . Indien daarvoor een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, kan de moeder daarmee instemmen. De vader weigert met de moeder te communiceren.
4.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat [minderjarige] en de moeder niet met elkaar overweg kunnen en het bloed onder elkaar nagels vandaan halen. Regelmatig leiden conflicten tot fysiek geweld tussen de moeder en [minderjarige] . De vader pleit [minderjarige] daarbij niet vrij, maar ook de moeder heeft hierin haar aandeel. Er is inmiddels al heel veel hulpverlening ingezet, maar dit heeft feitelijk niets veranderd. Volgens de vader gaat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] , gezien alle hulpverlening die al is ingezet, geen verbetering meer brengen. Een ondertoezichtstelling heeft dan ook geen zin, temeer nu [minderjarige] richting volwassenheid gaat. Desondanks staat de vader open voor een traject om te werken aan een verbetering van de relatie tussen hem, [minderjarige] en de moeder.
4.4
De vertegenwoordigsters van de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de GI achter het verzoek van de Raad staat en bereid is om de verzochte ondertoezichtstelling van [minderjarige] uit te voeren. De zaak heeft voor de GI prioriteit. [minderjarige] groeit op in een omgeving waarin sprake is van structurele onveiligheid op emotioneel en fysiek gebied. De GI maakt zich daarover grote zorgen en acht het, mede gezien de leeftijd van [minderjarige] , belangrijk dat zo snel mogelijk intensieve hulpverlening voor [minderjarige] en de ouders ingezet gaat worden om te werken aan een verbetering van de situatie. De huidig betrokken hulpverlening zal daarin worden meegenomen.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De kinderrechter stelt op basis van de voorliggende stukken, hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht als ook de afzonderlijke gesprekken die hij met [minderjarige] en de moeder heeft gevoerd vast dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Er is vaak sprake van ruzie en conflicten tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij over en weer naar elkaar wordt geschreeuwd. Regelmatig eindigen ze in fysiek geweld richting elkaar. Ook zijn er zorgen over de relatie tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] wil zich geliefd en gewenst voelen door de vader, maar lijkt dit onvoldoende bevestigd te krijgen van de vader. Daarnaast lukt het de vader en de moeder niet om [minderjarige] te beschermen tegen de onveiligheid die zij regelmatig ervaart in de opvoedsituatie van de moeder. Tussen de ouders is sprake van een verstoorde verstandhouding, waarbij over en weer sprake is van wantrouwen, waardoor communicatie uitblijft. Hierdoor zijn de ouders niet in staat om tot gezamenlijke afspraken met betrekking tot [minderjarige] te komen en wordt [minderjarige] belast met volwassen zaken.
Tot op heden is het niet gelukt om binnen het vrijwillig kader passende hulp in te zetten om tot een verbetering van de situatie te komen. Ondanks het advies om intensieve systemische hulp in te zetten middels [naam traject] van [jeugdorganisatie] is dit hulpverleningstraject tot op heden niet gestart omdat de ouders over de aanmelding alsook de wijze waarop dit traject vorm zou worden gegeven geen overeenstemming kunnen bereiken. [jeugdorganisatie] die op dit moment individuele gesprekken met [minderjarige] voert maakt zich grote zorgen en ziet de noodzaak van een intensief systemisch hulpverleningstraject als zeer noodzakelijk.
Het voorgaande maakt dat de kinderrechter, ondanks dat [minderjarige] al richting volwassenheid gaat, de betrokkenheid van een jeugdzorgwerker, in het kader van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] , noodzakelijk om de belangen van [minderjarige] zo goed mogelijk te behartigen. Met behulp van de reeds aanwezige hulpverlening en de inzet van andere noodzakelijk geachte en kwalitatief goede hulpverlening zullen de vader, de moeder en [minderjarige] , onder regie van de jeugdzorgwerker, moeten gaan werken aan een verbetering van hun onderlinge relatie. Met de Raad en de GI is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] al te lang in een onveilige opvoedsituatie heeft geleefd en dat dit zo snel mogelijk moet veranderen. [minderjarige] heeft recht om op te groeien in een omgeving waarin geen sprake is van geweld, er op een gezonde manier met elkaar wordt omgegaan, [minderjarige] op haar ouders kan vertrouwen en zij van haar beide ouders de onvoorwaardelijke steun en liefde krijgt om zich zo optimaal mogelijk te ontwikkelen. Gezien de wijze waarop [minderjarige] zich ontwikkelt op school, in haar sport en haar sociale leven, kan gesteld worden dat [minderjarige] veel in haar mars heeft. Belangrijk is dat zij dit in de toekomst ook behoudt. Hulpverlening die is ingezet voor het achttiende jaar, kan bovendien blijven doorlopen na het achttiende jaar. Het is aan de GI om zich daarvoor, waar nodig, hard te maken. Het is voorts aan de ouders en [minderjarige] om hun blijvende medewerking te verlenen aan de noodzakelijke geachte hulpverlening, ook bij eventuele tegenslagen. Een verandering van de situatie is alleen mogelijk indien een ieder zich daarvoor inzet en verantwoordelijkheid neemt voor het eigen aandeel in het geheel.
5.3
Tot slot overweegt de kinderrechter dat hij, gelet op de aard van de maateregel, de beslissing tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 28 mei 2024 tot [geboortedag] 2025;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier en schriftelijk vastgelegd op 5 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.