5.2De kinderrechter stelt op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd vast dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
[minderjarige] wordt belast met forse echtscheidingsproblematiek van zijn ouders. Er is sprake van veel wantrouwen en diskwalificaties van beide ouders over de wederzijde opvoedsituaties. Het lukt de ouders hierdoor niet om samen het ouderschap over [minderjarige] vorm te geven en tot afspraken met elkaar te komen over [minderjarige] . [minderjarige] ervaart van de strijd van zijn ouders veel spanningen, uitend in sociaal-emotionele problemen en gedragsproblemen, en komt steeds meer klem te zitten tussen zijn ouders. Dit staat een onbelast contact tussen [minderjarige] en zijn beide ouders in de weg waarbij het risico bestaat dat [minderjarige] het contact met één van zijn ouders, indien de ouders hun onderlinge strijd niet gaan stoppen, gaat verliezen. Dit terwijl het voor een goede ontwikkeling van [minderjarige] juist nodig is dat hij in goed contact staat met zijn beide ouders en hij met zijn beide ouders een fijne band kan hebben. Daarnaast brengt het wantrouwen dat de vader heeft tegen (hulp)instanties en de negatieve opvattingen die de vader hierover heeft, [minderjarige] , vanuit de loyaliteit die hij naar zijn vader heeft, in een lastige positie.
Tot op heden is het niet gelukt om binnen het vrijwillig kader passende hulp in te zetten om tot een verbetering van de situatie te komen. De vader houdt hulpverlening af, en de ouders zijn samen niet in staat om de voor [minderjarige] noodzakelijk geachte hulpverlening georganiseerd te krijgen.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt voldaan. Gezien de ernst van de problematiek en omdat de GI de kans moet krijgen om de hulpverlening op een goede wijze op te zetten, acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar aangewezen. De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen en [minderjarige] onder toezicht stellen voor de verzochte duur van een jaar.
Als leidraad om in het kader van de ondertoezichtstelling aan te werken, kunnen onder meer de navolgende in het raadsrapport opgesomde doelen worden genomen:
- [minderjarige] ervaart rust en veiligheid in de opvoedsituatie van zijn beide ouders zodat hij weer kind kan zijn;
- [minderjarige] weet waar hij aan toe is met betrekking tot de omgangsmomenten, waarbij omgangsafspraken worden vastgelegd en de ouders zich hieraan houden;
- [minderjarige] mag het zowel bij de vader als de moeder fijn hebben;
- [minderjarige] wordt niet belast met volwassenproblematiek van de ouders of hun ruzies, waarbij contacten tussen de ouders veilig en voorspelbaar zijn voor [minderjarige] ;
- [minderjarige] ontvangt hulpverlening zodat hij zich op een veilige manier kan uiten en beide ouders ondersteunen deze hulpverlening voor [minderjarige] ;
- Er is zicht op de opvoedomgeving van [minderjarige] bij vader en moeder en ouders worden aangezet tot samenwerking.
In het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling dient de GI de regie te voeren over de in te zetten hulpverlening. Gezien het gedwongen karakter van de maatregel, dienen de ouders hun medewerking hieraan te verlenen en de aanwijzingen van de GI op te volgen. Daarbij geeft de kinderrechter de GI, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling, in overweging om de schottenaanpak in te zetten. Bij het hanteren van deze methode komen de ouders feitelijk niet meer met elkaar in contact te staan. Dit kan helpen de benodigde rust voor [minderjarige] te creëren en om de ouders zich te laten richten op hun eigen rol als ouder.