ECLI:NL:RBZWB:2024:4517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
02/297916-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld en mishandeling in Breda

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van openlijk geweld en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 juni 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, S.A.A.P. van Hees, stelde dat de verdachte openlijk geweld had gepleegd tegen drie slachtoffers op 12 november 2023. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat er geen bewijs was voor de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en concludeerde dat er geen voldoende samenhang was tussen de geweldshandelingen van de verdachte en die van zijn medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in vereniging had gehandeld en dat zijn bijdrage aan het geweld niet significant genoeg was om tot een veroordeling te komen. Daarnaast werd vastgesteld dat er geen letsel of pijn was ontstaan bij het slachtoffer als gevolg van de gedragingen van de verdachte. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van zowel openlijk geweld als mishandeling.

De benadeelde partij, [slachtoffer 1], had een schadevergoeding van € 474,90 gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De rechtbank bepaalde dat de vordering bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/297916-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juni 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 12 november 2023 openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , dan wel dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd. Zij baseert zich hiervoor op de aangiftes van de drie slachtoffers, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat een vriend van hem ook een meisje duwde, waardoor er volgens de officier van justitie sprake is van gezamenlijkheid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte tenlastegelegde feiten en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van het openlijke geweld dient vast komen te staan dat verdachte
opzetzou hebben gehad op het ‘in vereniging’ plegen van openlijk geweld en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft gehad. Nu dit niet het geval is, dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken. Met betrekking tot de mishandeling heeft de verdediging aangevoerd dat, onder de geschetste omstandigheden en gelet op de aard van de gedraging (het geven van een duw), de kans op lichamelijk letsel niet aanmerkelijk is. Verdachte heeft deze kans ook niet bewust aanvaard. Ook blijkt uit de aangifte niet dat aangeefster als gevolg van de duw pijn zou hebben ondervonden. Verdachte dient derhalve ook hiervan vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier staat vast, dat verdachte en zijn medeverdachte geweldshandelingen hebben gepleegd tegen aangevers. De medeverdachte heeft geweldshandelingen verricht jegens twee van de drie aangevers. Verdachte heeft de derde aangever, [slachtoffer 2] , geduwd, waardoor zij op de grond is gevallen. Die aangifte wordt ondersteund door de bekennende verklaring van verdachte en de camerabeelden.
Openlijk geweld of mishandeling?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het gepleegde geweld kan worden gekwalificeerd als openlijk geweld in vereniging gepleegd. Vast staat dat er op 12 november 2023 geweld heeft plaatsgevonden tegen aangevers. Om tot een openlijke geweldpleging zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te komen, dient allereerst te worden vastgesteld dat door de verdachten geweldshandelingen zijn verricht en deze in vereniging hebben plaatsgevonden. Van het “in vereniging” plegen van geweld is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. Er moet worden beoordeeld of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Zoals hierboven is vastgesteld, gaat het om meerdere geweldshandelingen. Verdachte heeft [slachtoffer 2] geduwd. Daarvoor heeft zijn medeverdachte geweld gepleegd tegen [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 3] .
De rechtbank is van oordeel dat de geweldsmomenten die zijn vastgesteld, de handelingen door medeverdachte en daarna door verdachte, los van elkaar dienen te worden beoordeeld, omdat uit het dossier en de beelden geen sprake blijkt van voldoende samenhang tussen de twee geweldsmomenten. De rechtbank gaat er vanuit dat geen sprake is geweest van één gevecht, maar van twee losstaande gebeurtenissen waarin geweld is gepleegd tegen aangevers en de verdachten los van elkaar hebben gehandeld. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het openlijk geweld in vereniging gepleegd zoals dit primair aan hem ten laste is gelegd.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of sprake is van mishandeling zoals dit subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd. Uit de aangifte blijkt dat aangeefster als gevolg van de duw van verdachte op de grond is gevallen. Dit gegeven op zich wordt ook niet door verdachte ontkent. Echter blijkt op geen enkele wijze uit het dossier dat sprake is geweest van letsel of pijn. Bovendien kan op grond van het summiere dossier ook niet volgen dat door de wijze van duwen het een feit van algemene bekendheid is dat sprake moet zijn geweest van pijn of letsel. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 474,90.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Veldhuizen, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr.
K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juli 2024.
Mr. M.E.I. Beudeker, mr. Veldhuizen en K. de Klerk-Van Rijs zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

5.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Breda, openlijk, te weten, aan de
Havermarkt, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere
personen te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] :
- te duwen waardoor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond viel en/of
- te slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Breda
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen tegen het gezicht en/of het
hoofd en/of het lichaam en/of te duwen waardoor die [slachtoffer 2] op de grond viel;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)