ECLI:NL:RBZWB:2024:4514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
02/297917-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld, veroordeling tot mishandeling met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002. De verdachte werd vrijgesproken van openlijk geweld, maar veroordeeld voor mishandeling tijdens het uitgaan. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uur op, waarvan 20 uur voorwaardelijk, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 juni 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie, S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hebben hun standpunten gepresenteerd. De tenlastelegging betrof openlijk geweld in vereniging tegen drie slachtoffers op 12 november 2023. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in vereniging had gehandeld, maar wel schuldig was aan mishandeling van twee slachtoffers. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor geweldsdelicten, maar dat er wel zorgen waren over zijn stabiliteit en gedrag. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 100,- aan immateriële schade. De rechtbank benadrukte de impact van uitgaansgeweld op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/297917-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsvrouw mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juni 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, S.A.A.P. van Hees, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 12 november 2023 openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , dan wel dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens een schending van het vertrouwensbeginsel.
De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd. In het dossier zit een sepotbeslissing van 13 november 2023 ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 3] zoals dit subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd. Dat dit geen brief betreft die rechtstreeks aan verdachte is toegestuurd doet daar niks aan af. Het stuk zit in het dossier en verdachte mocht erop vertrouwen dat hij voor de mishandeling niet zou worden vervolgd.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd ontvankelijk te zijn in de vervolging nu de dagvaarding direct is uitgereikt aan verdachte op het moment dat verdachte werd heengezonden. De officier van justitie begrijpt dat de brief met betrekking tot het sepot vragen oproept, maar verdachte zelf heeft de brief niet ontvangen nu deze aan angever was gericht en kan hier geen recht aan ontlenen. Het is overigens onzeker of de brief aan aangever ook daadwerkelijk is verzonden.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden.
De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo een uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het
gerechtvaardigde vertrouwenhebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Middels een brief van 13 november 2023 heeft de officier van justitie haar beslissing om tot een sepot over te gaan meegedeeld aan aangever [slachtoffer 3] . Deze brief is in het dossier terecht gekomen, maar niet aan verdachte toegezonden. Daarbij komt dat verdachte is heengezonden met een dagvaarding waarin ook het feit mishandeling is opgenomen in de tenlastelegging. Aan verdachte is nimmer bericht dat de tenlastelegging zou worden gewijzigd. Voorts zitten er nog andere brieven in het dossier over verdere vervolging. De rechtbank acht de stelling van de verdediging, dat verdachte op basis van de sepotbrief aan aangever er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat tegen hem in de onderhavige zaak geen vervolging zou worden ingesteld, onder de onderhavige omstandigheden niet juist. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte.
3.4
Schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd. Zij baseert zich hiervoor op de aangiftes van de drie slachtoffers en de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair aan verdachte tenlastegelegde feit, te weten het openlijk geweld in vereniging. Vast moet komen te staan dat verdachte
opzetheeft gehad op het ‘in vereniging’ plegen van openlijk geweld en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft gehad. Nu er sprake is geweest van twee op zichzelf staande momenten kan hiervan geen sprake zijn. Verdachte dient vrijgesproken te worden van het openlijk geweld in vereniging. Ten aanzien van de mishandeling heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier staat vast dat verdachte en zijn medeverdachte geweldshandelingen hebben gepleegd tegen aangevers. Verdachte heeft [slachtoffer 1] geduwd en [slachtoffer 3] tegen het gezicht gestompt. Medeverdachte heeft een derde aangever geduwd. De aangiftes worden ondersteund door camerabeelden.
Openlijk geweld of mishandeling?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het gepleegde geweld kan worden gekwalificeerd als openlijk geweld in vereniging. Om tot een openlijke geweldpleging zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht te komen, dient allereerst te worden vastgesteld dat door de verdachten geweldshandelingen zijn verricht en deze
in vereniginghebben plaatsgevonden. Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Deze bijdrage kan onder andere bestaan uit het verrichten van één of meer gewelddadige handelingen. Er moet worden beoordeeld of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Zoals hierboven is vastgesteld gaat het om twee geweldsmomenten. Verdachte heeft [slachtoffer 1] geduwd en [slachtoffer 3] gestompt. Zijn medeverdachte heeft [slachtoffer 2] geduwd.
De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen die zijn vastgesteld los van elkaar dienen te worden beoordeeld, omdat uit het dossier geen sprake blijkt van samenhang tussen de geweldsincidenten of enige vorm van samenwerking tussen de verdachten.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde openlijke geweld in vereniging.
Gelet op de feiten die hiervoor zijn vastgesteld, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 november 2023 te Breda [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] te duwen waardoor die [slachtoffer 1] op de grond viel en
- die [slachtoffer 2] te stompen tegen het gezicht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. In dat geval kan bij een bewezenverklaring van mishandeling worden volstaan met een taakstraf van 20 uur. De verdediging verzoekt niet tot oplegging van de bijzondere voorwaarden over te gaan zoals wel geadviseerd door de reclassering. Bij toewijzing van deze voorwaarden zal verdachte mogelijk overvraagd worden. Indien de rechtbank wel tot toewijzing van de bijzondere voorwaarden komt, verzoekt de verdediging te volstaan met een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting en/of begeleiding.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling tijdens het uitgaan. Hij heeft één slachtoffer geduwd waardoor hij op de grond is gevallen en het andere slachtoffer gestompt tegen het gezicht. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dergelijk uitgaansgeweld heeft impact op de slachtoffers, de omstanders en op de samenleving in het algemeen. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten steeds grotere vormen aan.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij in de afgelopen jaren diverse malen is veroordeeld voor geweldsdelicten. Vanwege een strafbeschikking van 21 december 2023 voor een winkeldiefstal is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Reclassering Nederland heeft in haar adviesrapport van 11 januari 2024 aangegeven dat ten aanzien van het uitgaansgeweld geen sprake is van een delictpatroon. Het is onbekend wat ten grondslag heeft gelegen aan het delictgedrag. Ook is de reclassering niet op de hoogte van de precieze rol van verdachte, waardoor het niet goed mogelijk is om risicofactoren voor recidive te bepalen. Niet wordt uitgesloten dat sprake is van beperkte cognitieve vermogens. Dit kan niet eenduidig worden vastgesteld nu er niet bekend is of verdachte kampt met (andere) psychische problemen, agressie- of middelenproblematiek en of hij negatief beïnvloedbaar is. Wel is bekend dat verdachte geen vaste woonplek, inkomen en geen structurele dagbesteding heeft. Dit zijn in het algemeen (indirect) risicoverhogende factoren. De inschatting is dat verdachte onvoldoende in staat is om zelfstandig zijn leefsituatie te stabiliseren. Positief lijkt echter te zijn dat verdachte aangeeft open te staan voor de hulpverlening. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld.
Daarnaast lijkt het begripsvermogen van verdachte beperkt te zijn en kan hij de consequenties van zijn gedrag onvoldoende inschatten. Op basis daarvan komt verdachte naar de mening van de reclassering in aanmerking voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Voor wat betreft begeleiding, onder meer bij het vergroten van zijn zelfstandigheid, schat de reclassering in dat het volwassenstrafrecht passend is. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzonder voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, behandelverplichting en/of begeleiding en overige voorwaarden betreffende dagbesteding, financiën en wonen.
Volwassenstrafrecht of jeugdstrafrecht
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de reclassering met betrekking tot de toepassing van het jeugdstrafrecht niet eenduidig is. De reclassering overweegt dat het begripsvermogen van verdachte beperkt lijkt te zijn en dat hij de consequenties van zijn gedrag onvoldoende kan inschatten. Op basis daarvan – naast problemen op diverse leefgebieden – komt de reclassering tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Vervolgens lijkt de reclassering uit te gaan van volwassenenstrafrecht. De rechtbank overweegt dat de benoemde omstandigheden niet maken dat verdachte (grotendeels) voldoet aan het wegingskader ASR om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte woont ook niet bij opvoeders. Gelet op het strafadvies en al het overige afwegende, ziet de rechtbank
onvoldoende aanknopingspunten voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd nu zij tot een andere bewezenverklaring komt. Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 40 uur waarvan 20 uur voorwaardelijk passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting en/of begeleiding. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat, gelet op de situatie van verdachte nu, de overige voorwaarden er wellicht voor zullen zorgen dat verdachte overvraagd zal worden. Zij zal deze voorwaarden dan ook niet opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 474,90, waarvan
€ 74,90 aan materiële schade en € 400,- immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit (mishandeling) heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 100,- aan immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair:
Mishandeling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 in Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding van Cordaan of een soortgelijke instantie, te bepalen door de reclassering. Verdachte wordt begeleid bij het op orde brengen van de praktische leefgebieden, ook indien hij in dat kader dient deel te nemen aan een training of behandeling. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider of de behandelaar;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 100,- aan immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 november 2023;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 100,- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 november 2023;
- bepaalt dat bij niet betaling twee dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. K Verschueren, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juli 2024.
Mr. M.E.I. Beudeker, mr. Veldhuizen en K. de Klerk-Van Rijs zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Breda, openlijk, te weten, aan de
Havermarkt, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek
toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere
personen te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ,
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] :
- te duwen waardoor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond viel en/of
- te slaan en/of stompen tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2023 te Breda
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 1] te duwen waardoor die [slachtoffer 1] op de grond viel en/of
- die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het
lichaam;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)