ECLI:NL:RBZWB:2024:451

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
BRE 23/1
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en belastingrentebeschikking met betrekking tot specifieke zorgkosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur had dit bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door haar belastingadviseur.

De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld en of de belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek voor specifieke zorgkosten. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een hogere aftrek dan de inspecteur heeft toegestaan. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende geen bewijs heeft geleverd voor de geclaimde zorgkosten, ondanks verzoeken van de inspecteur om dit te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven, en dat de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen van de Wet inkomstenbelasting 2001 die van toepassing zijn op deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 december 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd met [aanslagnummer] H.96.01 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen en de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende bijgestaan door haar belastingadviseur, [naam] en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.677. Hierbij heeft belanghebbende een bedrag van € 3.702 als persoonsgebonden aftrek – uitgaven voor specifieke zorgkosten – in aftrek gebracht. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Kosten medicijnen
€ 400
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 250
Uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit
€ 200
Dieetkosten
€ 2.700
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 700
Genees- en heelkundige hulp
€ 250
Reiskosten ziekenbezoek
€ 200
Totaal specifieke zorgkosten
€ 4.700
Drempel
€ 998
Aftrek specifieke zorgkosten
€ 3.702
3.1.
De inspecteur heeft vragen gesteld over de in aftrek gebrachte zorgkosten. Ondanks de reactie van belanghebbende heeft de inspecteur aanleiding gezien om van de ingediende aangifte af te wijken.
3.2.
Met dagtekening 16 september 2022 heeft de inspecteur de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.805. Gelijktijdig met de aanslag heeft de inspecteur € 190 belastingrente in rekening gebracht. De in aftrek toegestane zorgkosten verminderen het belastbare inkomen uit werk en woning niet, omdat zij niet boven de drempel uitkomen. De inspecteur heeft de aanslag daarom feitelijk vastgesteld zonder de persoonsgebonden aftrek toe te staan. Verder heeft de inspecteur bij de definitieve aanslagoplegging het inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met € 6.426 in verband met niet door belanghebbende aangegeven inkomsten van [stichting] . Over deze correctie van de inkomsten zijn partijen het eens.

Motivering

Heeft belanghebbende recht op aftrek van specifieke zorgkosten?
4. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat belanghebbende lijdt aan de ziekte hereditair angio-oedeem. Wat partijen verdeeld houdt is of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten dan de inspecteur al heeft toegestaan.
4.1.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen alleen als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen als belanghebbende aannemelijk maakt dat aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan. [1] Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat zij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd [2] , dat de uitgaven op haar drukken (dus niet vergoed zijn of kunnen worden door bijvoorbeeld de zorgverzekeraar) en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.
4.2.
De rechtbank ziet in de stellingen van belanghebbende geen aanleiding om meer uitgaven voor zorgkosten in aftrek toe te staan dan de inspecteur al heeft gedaan.
4.2.1.
Wat betreft de geclaimde dieetkosten heeft belanghebbende geen verklaring van een arts of diëtist overgelegd en komen de gestelde kosten reeds om die reden niet voor aftrek in aanmerking. [3] Voor de geclaimde uitgaven voor extra kleding en beddengoed geldt dat de inspecteur deze al in aftrek heeft toegestaan op basis van het lage forfait uit de wet. [4] Belanghebbende heeft met wat zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de in dit verband gemaakte kosten hoger zijn dan € 600 en komt daarom niet in aanmerking voor aftrek op basis van het hoge forfait. Voor een bril is op grond van de wet [5] geen aftrek mogelijk. Over de niet-vergoede tandartskosten heeft de inspecteur in het verweerschrift gesteld dat hiervoor bij de aanslagregeling ten onrechte € 66 in plaats van € 71 in aanmerking is genomen als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp. De inspecteur merkt daarover terecht op dat dit voor belanghebbende effectief niet tot extra aftrek leidt, omdat de in aftrek toegestane zorgkosten ook daarmee niet boven het drempelbedrag uitkomen. [6]
4.2.2.
Voor de geclaimde kosten voor medicijnen, hulpmiddelen, genees- en heelkundige hulp en ziekenbezoek heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op (meer) aftrek. Zij heeft, ondanks de verzoeken van de inspecteur om de geclaimde kosten te onderbouwen met bewijsstukken, de gestelde uitgaven niet onderbouwd door het overleggen van onderliggende concrete documenten zoals facturen of bonnetjes. Ter zitting heeft belanghebbende daarover verklaard dat zij in de betreffende periode andere zaken aan haar hoofd had door het in dat jaar verslechterend ziektebeeld en dat daarom de administratieve kant nog niet op orde was toen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van belanghebbende, ontslaat haar dat niet van haar verplichting om het voor de geclaimde aftrek benodigde bewijs te leveren, welk bewijs in redelijkheid ook van haar gevraagd kan worden.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
5. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 29 januari 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en artikel 6.17 van de Wet IB 2001.
2.Artikel 6.40 van de Wet IB 2001.
3.Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (de Uitvoeringsregeling).
4.Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 38 van de Uitvoeringsregeling.
5.Artikel 6.17, tweede lid, onder 1, van de Wet IB 2001.
6.Artikel 6.20, van de Wet IB 2001.