ECLI:NL:RBZWB:2024:4481

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/2793
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank behandelt de vraag of deze niet-ontvankelijkheid terecht is vastgesteld.

De rechtbank constateert dat belanghebbende op 5 december 2019 de aangifte IB/PVV 2018 heeft ingediend en dat de aanslag op 23 januari 2020 is opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende, dat op 7 september 2022 door de inspecteur is ontvangen, is door de inspecteur als niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 24 januari 2020 is aangevangen en op 5 maart 2020 is geëindigd. Aangezien belanghebbende geen bewijs heeft geleverd dat het bezwaar tijdig is ingediend, bevestigt de rechtbank de beslissing van de inspecteur.

De rechtbank wijst erop dat de niet-tijdige indiening van het bezwaarschrift voor rekening en risico van belanghebbende komt. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. De aanslag blijft in stand en belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 302.679 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.360.229 (de aanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Hij heeft dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Partijen hebben voorafgaande aan de zitting ingestemd met prorogatie ter zake van de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en ter bijstand drs. [naam 2] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf
2. De rechtbank heeft om administratieve redenen besloten om voor de procedure inzake de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering een eigen zaaknummer toe te kennen. Die procedure staat geregistreerd onder het zaaknummer 24/5317 en wordt aangehouden (zie verder onder 6). De rechtbank doet uitspraak over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift en niet een tussenuitspraak zoals ter zitting is aangekondigd.
Beoordeling
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de vraag of het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank komt tot een oordeel dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2018 op 5 december 2019 ingediend.
4.1.
De aanslag is met dagtekening 23 januari 2020 aan belanghebbende opgelegd.
4.2.
De inspecteur heeft op 8 september 2022 een brief van belanghebbende, gedagtekend op 7 september 2022, ontvangen. Deze luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Inmiddels heeft afwikkeling van de aanslagen 2017 en 2019 plaatsgevonden conform de gewijzigde berekeningswijze van box 3. Afwikkeling van het belastingjaar 2018 en 2020 heeft echter nog niet plaatsgevonden. Vriendelijk verzoeken wij u tot een spoedige afwikkeling over te gaan.
Volledigheidshalve zenden wij u het bezwaarschrift over het belastingjaar 2018 (17/2/2020
ingediend) nogmaals als bijlage toe. (…)”
4.3.
De inspecteur heeft de brief van belanghebbende van 7 september 2022 aangemerkt als het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2018. Het bezwaar van belanghebbende ziet uitsluitend op de box 3- heffing.

Motivering

5. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn vangt aan op de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. [2] Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen. [3]
5.1.
De inspecteur heeft gesteld dat hij de brief van 17 februari 2020 van belanghebbende, die als bijlage is meegestuurd (zie 4.2), eerst op 8 september 2022 heeft ontvangen. Belanghebbende heeft geen bewijs aangeleverd dat het geschrift van 17 februari 2020 tijdig ter post is bezorgd. De bezwaarschriften ten aanzien van de jaren 2017 en 2019 zijn wel tijdig ontvangen. Deze ontvangst is bevestigd door middel van een schriftelijke ontvangstbevestiging. De gemachtigde heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die leiden tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, aldus nog steeds de inspecteur.
5.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat aantoonbaar tijdig bezwaar is aangetekend tegen de box 3 heffing in de aanslagen inkomstenbelasting 2017, 2019 en 2020. Ten aanzien van het jaar 2018 kan niet worden aangetoond dat tijdig bezwaar is aangetekend. Wel kan overtuigend worden aangetoond dat reeds vooruitlopend op de aanslagregeling 2018 de wens was om bezwaar aan te tekenen tegen de box 3-heffing, omdat vanaf het jaar 2017 aan de massaalbezwaarprocedure wordt deelgenomen. De impact dat de box 3 heffing overeind blijft, omdat de ontvankelijkheid van het bezwaar afhangt van een op het juiste moment indienen van een standaardbriefje, is buiten alle redelijke proporties. Helemaal pijnlijk hierbij is dat de Staatssecretaris van Financiën eerst heeft aangekondigd de niet-bezwaarmakers tegemoet te komen en vervolgens dat standpunt weer intrekt, aldus nog steeds belanghebbende.
5.3.
De aanslag heeft als dagtekening 23 januari 2020. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aanslag pas na die datum is verzonden. Niet in geschil is dat de aanslag op de juiste wijze bekend is gemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is daarmee aangevangen op 24 januari 2020 en is geëindigd op 5 maart 2020. Vast staat dat belanghebbende geen bewijsstukken heeft dat de brief van 17 februari 2020 vóór 6 maart 2020 ter post is bezorgd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur het geschrift van 7 september 2022 terecht als het bezwaarschift tegen de aanslag IB/PVV 2018 heeft aangemerkt. De omstandigheid dat belanghebbende ten aanzien van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 en 2019 wel tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend en dat die bezwaren gelijkluidend zijn aan die van de aanslag IB/PVV 2018, maakt niet dat het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 ook dan tijdig moet zijn. Artikel 6:5 van de Awb stelt immers eisen waaraan een bezwaarschrift dient te voldoen. Dat volgens belanghebbende de niet-tijdige indiening van het bezwaarschrift te wijten is aan de slordigheid van zijn adviseur en niet aan belanghebbende, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van belanghebbende. Nu de bezwaartermijn op 6 maart 2020 is geëindigd, is het bezwaarschrift dat op 8 september 2022 door de inspecteur is ontvangen niet tijdig ingediend.
5.4.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de eis dat er tijdig een bezwaarschrift (A4’tje) moet zijn ingediend disproportioneel is. De uitkomst van een niet tijdig ingediend bezwaarschrift heeft immers een onevenredig zware impact in zijn geval. Volgens de Awb dient bezwaar te worden aangetekend door middel van een tijdig bezwaarschrift. Dit geldt ongeacht de hoogte van het financiële belang dat met de bestreden beschikking is gemoeid. Het valt daarom niet in te zien waarom dit in het geval belanghebbende disproportioneel zou zijn.
5.5.
Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan alleen achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [4] Niet aannemelijk is geworden dat er feiten of omstandigheden zijn die meebrengen dat de termijnoverschrijding redelijkerwijs niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. Ook hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.6.
De rechtbank is, gelet op dat wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Procedure zaaknummer 24/5317
6. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat het beroep over de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van de massaal bezwaarplus procedure. De rechtbank zal dan ook deze zaak aanhouden in afwachting van die procedure. Mocht een van de partijen toch wensen dat ook deze zaak door de rechtbank behandeld gaat worden voordat de Hoge Raad een oordeel heeft gegeven in de massaal bezwaarplus procedure, dan kan die partij alsnog een verzoek daartoe doen aan de rechtbank.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 28 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Awb.
2.Artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.Artikel 6:9 van de Awb.
4.Artikel 6:11 van de Awb.