ECLI:NL:RBZWB:2024:4477

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/3432
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en belastingrentebeschikking voor het jaar 2020

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 16 mei 2023 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2020 heeft opgelegd. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 14.946 en daarnaast € 46 aan belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 17 mei 2024 behandeld, maar belanghebbende was niet aanwezig, ondanks een correcte uitnodiging. De rechtbank heeft de zaak buiten zijn aanwezigheid behandeld.

De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld, waarbij de beroepsgronden van belanghebbende in overweging worden genomen. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten voor aftrek in aanmerking komen. De inspecteur heeft bovendien gesteld dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert en openbaar gemaakt op 28 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.946 (de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag is € 46 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2]. Belanghebbende was niet aanwezig. Hij is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 april 2024 naar het door hem gehanteerde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 5 april 2024 op het adres van belanghebbende is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat hij op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd. De rechtbank heeft daarom de zaak behandeld buiten aanwezigheid van belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Gelet op de aangevoerde gronden is in geschil of belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende, geboren op [geboortedag] 1962, woont in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft voor het jaar 2020, na daartoe te zijn uitgenodigd, de aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (de aangifte) ingediend.
3.1.
Volgens de aangifte bedraagt het buitenlands inkomen uit vroegere arbeid, zonder Nederlandse loonheffing, € 15.060. Daarnaast is in de aangifte aangekruist dat belanghebbende voor het gehele jaar niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen en zorgverzekeringswet.
3.2.
De inspecteur is bij de aanslagregeling van de aangifte afgeweken. Daarbij is het belastbare inkomen uit werk en woning, na aftrek van het restant persoonsgebonden aftrek van € 1.247, vastgesteld op € 14.946. Er heeft geen heffing van premies volksverzekeringen plaatsgevonden.
3.3.
De inspecteur heeft een renseignement overgelegd waaruit blijkt dat aan belanghebbende vanuit België een brutobedrag van € 16.487 aan inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid is uitgekeerd.

Motivering

4. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat de inspecteur geen rekening houdt met de omstandigheid dat hij van een invaliditeitsuitkering vanuit België moet rondkomen en dat hij geen vergoeding ontvangt voor de geneesmiddelen die hij zelf betaalt en moet gebruiken voor de ziekte van Lyme.
4.1.
Volgens de inspecteur heeft belanghebbende zijn beroep summier gemotiveerd. Daarnaast is de inspecteur de mening toegedaan dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld, omdat ten onrechte een vrijstelling voor de premies volksverzekeringen aan belanghebbende is verleend.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast op belanghebbende rust aannemelijk te maken dat hij voor het jaar 2020 recht heeft op aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten. De rechtbank is van oordeel dat met dat wat belanghebbende heeft aangevoerd niet aannemelijk is gemaakt dat voor het jaar 2020 sprake is van uitgaven van specifieke zorgkosten die voor aftrek in aanmerking komen. Zo heeft belanghebbende zijn standpunt dat hij zorgkosten heeft gehad, niet gespecificeerd en (cijfermatig) onderbouwd. Het enkele argument van belanghebbende dat hij geen vergoeding ontvangt voor geneesmiddelen die door hemzelf worden betaald, acht de rechtbank onvoldoende.
4.3.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 28 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.