In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 16 mei 2023 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2020 heeft opgelegd. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 14.946 en daarnaast € 46 aan belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 17 mei 2024 behandeld, maar belanghebbende was niet aanwezig, ondanks een correcte uitnodiging. De rechtbank heeft de zaak buiten zijn aanwezigheid behandeld.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld, waarbij de beroepsgronden van belanghebbende in overweging worden genomen. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten voor aftrek in aanmerking komen. De inspecteur heeft bovendien gesteld dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert en openbaar gemaakt op 28 juni 2024.