ECLI:NL:RBZWB:2024:445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_12287 VV en AWB- 23_11058
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor het kappen van bomen

In deze zaak heeft verzoekster op 19 november 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, dat op 10 oktober 2023 is genomen. Dit besluit houdt in dat de bezwaren van verzoekster tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van 21 bomen aan [locatie bomen] niet-ontvankelijk zijn verklaard. Verzoekster heeft op 27 december 2023 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om geen zitting te houden.

De voorzieningenrechter overweegt dat het college de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de gemeentelijke APV is gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat het verbod om zonder omgevingsvergunning houtopstanden te vellen alleen nog geldt voor bomen die op de Bomenlijst staan. Verzoekster heeft aangevoerd dat deze wijziging niet rechtmatig tot stand is gekomen, omdat er geen inspraak heeft plaatsgevonden, wat in strijd zou zijn met de Algemene inspraakverordening Oosterhout 2021.

De voorzieningenrechter oordeelt dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom uitspraak op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep. Hij stelt vast dat de wijziging van de APV niet in strijd is met de Gemeentewet en dat de bezwaren van verzoekster terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/12287 WABO VV en 23/11058 WABO

uitspraak van 26 januari 2024 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers], te [vestigingsplaats verzoekers], verzoekster,

gemachtigde: mr. R. Hörchner
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 19 november 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 10 oktober 2023 (bestreden besluit) inzake de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaren tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van 21 bomen aan [locatie bomen] te [vestigingsplaats verzoekers].
Zij heeft op 27 december 2023 aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Het college heeft de bezwaren van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard omdat in de bezwaarfase de gemeentelijke APV zodanig is gewijzigd dat het verbod om zonder omgevingsvergunning houtopstanden te vellen alleen nog maar geldt voor bomen die op de Bomenlijst staan vermeld.
2. Verzoekster heeft aangevoerd dat de wijziging van de APV niet rechtmatig tot stand is gekomen omdat geen inspraak heeft plaatsgevonden. Volgens verzoekster is de wijziging daarmee in strijd met de Algemene inspraakverordening Oosterhout 2021, waarin is bepaald dat in elk geval inspraak verleend dient te worden op groenplannen.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het beroep gegrond te verklaren.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4. In navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3079, stelt de voorzieningenrechter voorop dat een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, kan worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de enkele strijd met formele beginselen als het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel niet kunnen leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Als de bestuursrechter als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift niet kan beoordelen of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of het evenredigheidsbeginsel, dan kan hij het voorschrift wel buiten toepassing laten en een daarop berustend besluit vernietigen.
4.1
De APV is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de raad de verordeningen maakt die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Gesteld noch gebleken is dat de in geding zijnde wijziging van de APV in strijd is met artikel 149 van de Gemeentewet.
Volgens verzoekster is de wijziging in strijd met de op artikel 150 van de Gemeentewet gebaseerde inspraakverordening tot stand gekomen. Volgens verzoekster is de wijziging een groenplan en ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Algemene inspraakverordening Oosterhout 2021 wordt in elk geval inspraak verleend op beleidsvoornemens betreffende groenplannen.
4.2
De voorzieningenrechter oordeelt dat het in de APV wijzigen van het vergunningenstelsel, inhoudende dat het oude stelsel waarin voor het kappen van een bomen met een stamomtrek groter dan een bepaalde omvang een vergunning is vereist wordt afgeschaft en dat een nieuw stelsel wordt ingevoerd waarbij alleen een kapvergunning is vereist voor bomen die op een lijst van monumentale bomen zijn vermeld, niet kan kwalificeren als een groenplan als bedoeld in de inspraakverordening Oosterhout 2021. De omstandigheid dat er voorafgaand aan de wijziging van het (kap-)vergunningstelsel in de APV geen gelegenheid tot inspraak conform de inspraakverordening is geweest, kan dan ook geen aanleiding zijn om te oordelen dat de nieuwe bepalingen buiten toepassing moeten worden gelaten. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede nog op dat verzoekster ook niet zou bereiken wat zij wenst als de nieuwe bepalingen buiten toepassing zouden moeten worden gelaten. Dan kan namelijk nog niet zonder meer worden aangenomen dat de oude bepalingen nog in werking zijn en toepassing moeten krijgen.
5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bezwaren van verzoekster terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Gegeven deze uitkomst zal ook het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen. Er is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 26 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending verzet worden gedaan. Tegen de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.