ECLI:NL:RBZWB:2024:4438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/02/422181 / JE RK 23-850
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] eerder was verlengd tot 2 juni 2024 en dat de minderjarige momenteel in een gezinshuis verblijft. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant Roosendaal, heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de vader en moeder niet verschenen, maar de vader had wel een e-mail gestuurd met zijn standpunt. De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder de zorgen over het gedrag van [minderjarige] en haar huidige woon- en leefsituatie. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de doelstellingen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/422181 / JE RK 23-850
Datum uitspraak: 22 mei 2024
beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT ROOSENDAAL,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
gevestigd te Etten-Leur,
betreffende
[minderjarige], geboren op [datum] 2006 te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1
Dit blijkt uit:
- het op 3 mei 2024 door de rechtbank ontvangen verzoekschrift, met bijlagen, gedateerd 2 mei 2024;
- het op 17 mei 2024 door de rechtbank ontvangen e-mailbericht van de vader.
1.2
Op 22 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek door de kinderrechter met gesloten deuren plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- een vertegenwoordigster van de GI.
De vader en de moeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De vader heeft de rechtbank een e-mailbericht gestuurd met daarin zijn standpunt.
1.3
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld een gesprek te hebben met de kinderrechter over het verzoek ofwel haar mening daarover kenbaar te maken op een antwoordformulier ofwel een brief aan de kinderrechter te schrijven. Daarvan is door [minderjarige] geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader.
2.2
Bij mondeling op 23 juni 2023 gegeven beslissing, schriftelijk vastgesteld op 17 juli 2023, is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 2 juni 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis), eveneens tot 2 juni 2024.
2.3
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten het [gezinshuis] , te verlengen tot aan haar meerderjarigheid, te weten tot [datum] 2024.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend samengevat aangevoerd dat, nadat [minderjarige] in juni 2023 haar diploma VMBO GT niet had behaald, zij vervolgens in september 2023 is gestart bij [school] te [plaats 3] . De school heeft aangegeven dat zij het bedoelde diploma alsnog in juni 2024 zou kunnen behalen. Zodra dit het geval is, wil [minderjarige] een MBO-opleiding gaan volgen. [minderjarige] heeft een bijbaantje in de thuiszorg. Zij brengt haar vrije tijd door bij vrienden en vriendinnen, die niet allemaal een positieve invloed op haar hebben.
4.2
[minderjarige] heeft wegens haar gedragsproblemen en middelengebruik op verschillende woonplekken verbleven. Zij heeft daardoor gedurende de periode van september 2023 tot begin januari 2024 een onrustige opvoedsituatie gekend. Vanaf 10 januari 2024 woont [minderjarige] op het [gezinshuis] te [plaats 3] , zij staat daar ook ingeschreven. [minderjarige] heeft het contact met haar moeder hersteld. De moeder bezoekt [minderjarige] in het gezinshuis. [minderjarige] heeft vanaf juni 2023 geen face to face contact meer met haar vader. Daarover heeft de vader aangegeven dat hij om tot contactherstel te kunnen komen, verwacht dat [minderjarige] eerst excuses maakt voor de aan hem gerichte onterechte beschuldigingen. Daarover heeft [minderjarige] opgemerkt dat zij eerst aan zichzelf dient te werken en dat vervolgens het contact met haar vader langzaam dient te worden opgebouwd, in eerste instantie in een openbare
gelegenheid of op een neutrale plek en in aanwezigheid van een onafhankelijke derde.
4.3
[hulpverleningsinstantie] heeft in oktober 2023 aangegeven de doelen niet te kunnen realiseren wegens de onrust in de opvoedsituatie van [minderjarige] . De jeugdbescherming heeft vervolgens in overleg met [minderjarige] , de betrokken instanties en met een deel van het familienetwerk in december 2023 besloten haar aan te melden bij [GGZ] in [plaats 4] . Dit omdat de zorgen ten aanzien van haar gedrag waren toegenomen en omdat het voor [minderjarige] steeds lastiger bleek om voor zichzelf de juiste keuzes te maken en om deze ook vast te houden. De klinische opname bij [GGZ] is inmiddels gestart.
4.4
De GI is van mening dat [minderjarige] nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat daarom de ondertoezichtstelling tot aan haar meerderjarigheid dient te worden verlengd. De klinische behandeling door [GGZ] is pas zeer kort geleden gestart. Verder wordt gezien dat [minderjarige] hard werkt om haar examen te behalen. Het is van belang dat de GI haar ontwikkeling voorlopig kan blijven monitoren, onder meer om te kunnen vaststellen of de behandeling effectief is, of [minderjarige] in staat is het verleden een plekje te geven en of zij dat wat zij heeft geleerd, weet vast te houden. [minderjarige] heeft met name nog stappen te maken bij het leren om in de toekomst voor zichzelf verstandige keuzes te kunnen maken en zodra dit het geval is, om het pad van haar keuze consequent te blijven volgen. Daarnaast is van belang dat gevolgd blijft worden of/in hoeverre er alsnog ruimte ontstaat voor een contactopbouw tussen [minderjarige] en haar vader, zo mogelijk op een manier als door [minderjarige] aangegeven. Het is de bedoeling dat de verlengde jeugdzorg in het vrijwillig kader doorloopt via de gemeente Altena. Echter kan deze verlengde jeugdzorg pas ingaan zodra [minderjarige] achttien jaar is. [minderjarige] is daarvoor op de wachtlijst geplaatst. De gemeente Altena heeft wel in verband daarmee aangegeven dat van [minderjarige] wordt verwacht dat zij zich voor de klinische behandeling volledig inzet.
4.5
Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing acht de GI in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Het gezinshuis zal in de loop van mei 2024 verhuizen van [plaats 3] naar [plaats 5] . [minderjarige] heeft aangegeven dat zij ook na haar achttiende jaar in het [gezinshuis] wil blijven wonen. Eerder heeft de vader aangegeven dat [minderjarige] niet bij hem kan wonen wegens de onterechte beschuldigingen van [minderjarige] richting hem. Om [minderjarige] een stabiele en veilige woonplek te kunnen bieden, is het daarom van essentieel belang dat de machtiging tot uithuisplaatsing bij het [gezinshuis] wordt verlengd. [minderjarige] zit momenteel in de examenfase. Wanneer zij haar VMBO-diploma heeft behaald, zal de GI samen met [minderjarige] de praktische zaken oppakken die vóór haar achttiende jaar geregeld dienen te worden.

5.Het standpunt van de vader en de reactie daarop van de GI

5.1
De vader heeft op 17 mei 2024 per e-mail, samengevat, bericht dat een verlenging van de ondertoezichtstelling hem zeker noodzakelijk lijkt, ook omdat er nog steeds niet is gewerkt aan een contactherstel tussen hem en [minderjarige] en aan een terugkeer van [minderjarige] naar de vader. Verder wijst hij erop dat hij nergens bij wordt betrokken, maar dat hij alleen deels op de hoogte wordt gehouden, waardoor hij geen actieve rol kan spelen in het leven van [minderjarige] . Hij maakt zich grote zorgen over de gehele situatie, waarbij hij meer specifiek verwijst naar de opmerking van de GI over ‘een instabiel gezinsleven in de afgelopen tijd’. Hij concludeert dat in het afgelopen jaar de situatie rondom [minderjarige] alleen maar is verslechterd. Daarbij wijst hij op middelengebruik, gedragsproblemen en daaropvolgend op een klinische opname van [minderjarige] bij [GGZ] . De grootste zorg die hij momenteel heeft, is dat [minderjarige] verblijft bij een niet SKJ geregistreerd gezinshuis.
5.2
De vertegenwoordigster van de GI heeft in reactie op het e-mailbericht van de vader over zijn opmerking ten aanzien van de gezinshuisplaatsing van [minderjarige] opgemerkt dat zij in de eerste plaats wenst te benadrukken dat de plaatsing van [minderjarige] in het [gezinshuis] is bedoeld om haar voor nu en tenminste totdat zij de achttienjarige leeftijd zal hebben bereikt een verantwoorde en veilige plek te (kunnen) bieden. Verder heeft zij toegelicht dat zij met hulp en ondersteuning van de gemeente onderzoek heeft gedaan naar de registratie van bedoeld gezinshuis. Daaruit is gekomen dat er in elk geval sprake is van een SKJ geregistreerde gedragswetenschapper, die op de hoogte is van de zorgen en van de achtergrond van [minderjarige] en die als verantwoordelijke kan worden aangesproken op het
functioneren van het gezinshuis. Ten slotte wijst zij erop dat in geval van klachten daarover deze bij de tuchtcommissie van het SKJ kunnen worden ingediend.

6.De beoordeling

6.1
De inhoud van de gedingstukken en de mondelinge behandeling strekken naar het
oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat de doelstellingen van de ondertoezicht-stelling geheel of gedeeltelijk nog niet zijn behaald. [minderjarige] heeft op dit moment in het gezinshuis een stabiele en veilige woonplek en er is sprake van contact tussen haar en de moeder. Het gezinshuis zal binnen afzienbare tijd gaan verhuizen naar [plaats 5] . [minderjarige] laat blijken daar ook na haar achttiende jaar te willen blijven, waarbij mede een rol speelt dat zij, zodra zij haar VMBO-diploma heeft behaald, waarvoor zij momenteel haar uiterste best doet, in die woonplaats met een MBO-opleiding wil starten.
6.2
[minderjarige] is zeer recent gestart met een klinische behandeling bij [GGZ] in [plaats 4] wegens toegenomen zorgen over haar gedrag en om er te leren voor zichzelf in de toekomst de juiste keuzes te leren maken en deze ook vast te houden. De kinderrechter complimenteert [minderjarige] voor de stappen die zij intussen heeft weten te maken ten aanzien van school en dat zij de haar geboden hulpverlening en behandeling aangrijpt om toekomstgericht aan zichzelf werken. [minderjarige] laat ook blijken in te zien dat zij nog behoefte heeft aan hulp en ondersteuning om gebeurtenissen uit het verleden een plekje te kunnen geven. Daarnaast is het ontbreken van contact tussen haar en haar vader nog steeds een punt van aandacht en zorg. [minderjarige] heeft daarover aangegeven dat zij eerst nog aan zichzelf dient te werken om vervolgens met een geleidelijke opbouw tot begeleid contact te komen. De vader heeft laten blijken te verwachten dat [minderjarige] naar hem eerst excuses maakt.
6.3
Op grond van het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat aan de gronden voor ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW, nog steeds wordt voldaan en dat ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende dag en nacht in het belang van haar verzorging en opvoeding en tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid op dit moment nog noodzakelijk is (1:265b lid 2 BW). De kinderrechter zal daarom ingevolge artikel 1:260 lid 1 BW de ondertoezichtstelling verlengen en ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW de machtiging tot uithuisplaatsing in de door de GI verzochte voorziening verlengen telkens tot aan haar meerderjarigheid, te weten tot [datum] 2024.
6.4
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 2 juni 2024 tot [datum] 2024;
7.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten in het [gezinshuis] van 2 juni 2024 tot [datum] 2024;
7.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024 door mr. Bogaert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 30 mei 2024 .
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.