ECLI:NL:RBZWB:2024:4398

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
02-127402-23; 10-149904-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de verlengde invoer van cocaïne en het zich wederrechtelijk verschaffen van toegang tot een haventerrein

Op 20 mei 2023 heeft de verdachte, samen met anderen, voorbereidingshandelingen verricht voor de verlengde invoer van cocaïne. Dit gebeurde op het haventerrein van een bedrijf in Vlissingen, waar de verdachte en zijn medeverdachten zich toegang verschaften door middel van braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten samen naar het haventerrein zijn gereden met voorwerpen en gereedschap die bestemd waren voor het uithalen van cocaïne uit containers. De officier van justitie heeft wettig en overtuigend bewijs geleverd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze voorbereidingshandelingen. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat de verdachte wist dat de voorwerpen die hij voorhanden had, bestemd waren voor het plegen van het feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een locatieverbod voor het haventerrein in Vlissingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-127402-23; 10-149904-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 20 mei 2023 in Ritthem en/of Nieuwdorp samen met anderen de in- of uitvoer van cocaïne heeft voorbereid door het voorhanden hebben van een auto, telefoons, tassen, gereedschap en/of dataloggers;
op 20 mei 2023 in Ritthem en/of Nieuwdorp zich samen met anderen de toegang tot het haventerrein van het [bedrijf] heeft verschaft door (onder meer) braak, verbreking, inklimming of een valse sleutel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de verlengde invoer van cocaïne zoals onder feit 1 ten laste is gelegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte is samen met de medeverdachten naar het haventerrein gereden en met twee van hen het terrein op gegaan. In de buurt van waar zij zijn weggerend en aangehouden is gereedschap aangetroffen. Tussen verdachte en de medeverdachten was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Ook [medeverdachte 1] , die in de auto is blijven zitten, heeft een wezenlijke bijdrage aan het feit geleverd, nu ook het vervoer van en naar het haventerrein noodzakelijk was voor het plegen van het feit en in de auto goederen zijn aangetroffen die essentieel waren voor het vervoer van cocaïne. Dat het opzet van verdachte en de medeverdachten specifiek was gericht op het plegen van voorbereidingshandelingen voor het uithalen van cocaïne, volgt uit de onder [medeverdachte 2] inbeslaggenomen telefoon, waarop een foto is aangetroffen van een container waaruit enkele dagen eerder in België een grote hoeveel cocaïne is onderschept. Uit vaste rechtspraak volgt dat het plegen van voorbereidingshandelingen voor de verlengde invoer van cocaïne een zelfstandig karakter heeft en dat de inbeslagname van de cocaïne voorafgaand aan het feit niet aan een bewezenverklaring in de weg staat. Ook feit 2, het zich wederrechtelijk de toegang verschaffen tot het haventerrein, kan wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met anderen uit de auto het terrein op is gegaan. Op camerabeelden is te zien dat drie personen zich samen op het terrein bevonden en verdachte is vervolgens op 150 meter afstand van de opening in het hek aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en 2. Verdachte is aangehouden buiten het haventerrein. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte in verband kan worden gebracht met de op het terrein aangetroffen verdachten en evenmin dat hij in de buurt van het haventerrein was met het doel om cocaïne uit te halen. Voor zover bewezen wordt dat verdachte de derde persoon was die op het haventerrein is geweest, kan op grond van vaste rechtspraak niet worden bewezen dat sprake was van medeplegen. De enkele gelijktijdige aanwezigheid is daarvoor niet voldoende.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 mei 2023 tussen 02:05:12 uur en 02:05:53 ‘s nachts bevinden zich drie personen samen op het haventerrein van [bedrijf] te Nieuwdorp. Bij twee van hen is een voorwerp in de hand te zien. Omstreeks 02:20 uur rennen er twee personen over het terrein, waarbij een van hen een oranje rugtas met zich draagt.
Tussen 02:22 uur en 02:22:40 uur kruipt een persoon door een hek van het haventerrein en rent richting de openbare weg. Verdachte wordt vervolgens omstreeks 02:23 uur aangehouden op 150 meter afstand van een gat in het hek van het terrein van [bedrijf]. Hij heeft een zaklamp bij zich. Gelet op de zeer korte tijd tussen de hiervoor genoemde tijdstippen, stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die door het hek is gekropen en dat hij zich dus kort ervoor op het haventerrein bevond. Diezelfde nacht is door verbalisanten op ongeveer 20 meter afstand van het gat in het hekwerk een tang en een blauw/doorzichtig kistje met een doppenset achter het hekwerk aangetroffen.
[medeverdachte 3] is kort na 02:20 uur aangetroffen op het haventerrein. In de buurt van de plaats waar een van de verbalisanten in eerste instantie een verdachte zag, worden een kniptang, twee dopsleutels en een zwarte sporttas aangetroffen. [medeverdachte 2] is kort erna ook aangetroffen op het haventerrein. Bij [medeverdachte 2] worden twee telefoons aangetroffen, waaronder één van het merk iPhone. Later wordt op deze telefoon een foto van een container met [nummer] gezien. Deze container stond die nacht op het haventerrein.
Omstreeks 02:50 uur wordt in de omgeving van het haventerrein, op de binnendijk, een zwarte Volkswagen Golf aangetroffen met daarin [medeverdachte 1] . In de auto bevindt zich achter de bestuurdersstoel een zwarte sporttas en een verpakking van een dopsleutelset. Door een verbalisant wordt de eerder in beslag genomen set met dopsleutels uit een Basic-Fit tas herkend als de set dopsleutels die op de verpakking is te zien.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met meerdere jongens naar het havengebied van Vlissingen is gereden in een auto, mogelijk een Golf, en dat een van die jongens mogelijk [voornaam] heette. De voornaam van [medeverdachte 3] is [voornaam] . In de auto bevonden zich volgens [medeverdachte 2] twee tassen.
Uit het dossier blijkt dat de medeverdachten gezamenlijk, in wisselende samenstelling, naar voren komen in eerdere meldingen bij de politie, waaruit blijkt dat zij elkaar kennen.
Gelet op de plaatsen waar het gereedschap en de tassen op het terrein zijn aangetroffen – telkens dicht in de buurt van een plaats waar (een van de) verdachten zich bevond(en) of heeft bevonden – en de overeenkomsten tussen de op het terrein en de in de auto aangetroffen voorwerpen, stelt de rechtbank vast dat het gereedschap en de tassen aan de verdachten toebehoorden.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en de tijdspanne waarbinnen deze hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte en de medeverdachten samen naar het havengebied in Nieuwdorp zijn gereden in de Volkwagen Golf met tassen en gereedschap, dat de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] bij het haventerrein zijn uitgestapt en zich samen de toegang tot het terrein hebben verschaft en dat zij het aldaar aangetroffen gereedschap en de tassen vanuit de auto mee hebben genomen naar het haventerrein.
Voorbereidingshandelingen?
Uit het voorgaande volgt dat verdachte samen met de medeverdachten voorwerpen en een vervoermiddel voorhanden hebben gehad en dat zij daarmee naar het haventerrein in Nieuwdorp zijn gereden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een haventerrein een afgesloten, besloten terrein is waar onbevoegden geen toegang toe hebben. Op een haventerrein worden containers overgeslagen en met enige regelmaat worden via dergelijke containers drugs en andere goederen het land in gesmokkeld en door uithalers uit de containers gehaald, waarbij gereedschap wordt gebruikt om de containers open te maken.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en de medeverdachten naar de uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op het uithalen van goederen uit containers. Dat verdachte zich om een andere reden op het haventerrein bevond en geen wetenschap had van het doel van de aanwezigheid van het gereedschap en overige voorwerpen, acht de rechtbank onder de hiervoor omschreven omstandigheden niet aannemelijk. Voor de rechtbank staat vast dat verdachte en de medeverdachten samen naar het terrein zijn gereden en dat een deel van hen zich op het terrein heeft begeven met een criminele intentie, te weten om goederen uit containers te halen die per schip naar het haventerrein zijn vervoerd en deze vervolgens verder te vervoeren in de auto waarmee verdachte en de medeverdachten naar het terrein zijn gereden.
Voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10a Opiumwet moet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met het opzet om de invoer van harddrugs voor te bereiden en/of te bevorderen. Daarvoor is noodzakelijk dat sprake is van een concreet verband met verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan gebleken, nu een specifieke container in verband kan worden gebracht met cocaïne. Op de telefoon die onder [medeverdachte 2] in beslag is genomen, is namelijk een foto van een container met [nummer] aangetroffen. Uit informatie van de Belgische autoriteiten is gebleken dat er op 14 mei 2023 – dus enkele dagen voor de ten laste gelegde feiten – een hoeveelheid van 46,4 kilogram cocaïne is aangetroffen in deze container. Dat er ook afbeeldingen van andere containers op de telefoon zijn gevonden, waar geen nader onderzoek naar is gedaan, maakt dat niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte en de medeverdachten op het haventerrein aanwezig waren als uithalers van cocaïne en dat de meegebrachte voorwerpen en de auto daarmee bestemd waren om cocaïne uit de betreffende container te halen en te vervoeren.
Opzet?
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging over het ontbreken van opzet bij verdachte om drugsinvoer voor te bereiden of te bevorderen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige vorm van wetenschap heeft gehad over het doel van de aanwezigheid op het haventerrein en (het bericht over) de specifieke container waarin eerder cocaïne is aangetroffen.
Het uithalen van cocaïne uit containers op een haventerrein maakt deel uit van het complexe logistieke proces van een miljoenentransport van verdovende middelen, waarbij aannemelijk is dat dit van tevoren nauwkeurig is gepland en gecoördineerd. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte geen wetenschap had van het specifieke doel – namelijk het uithalen van cocaïne uit een container – en dat hij het gereedschap en de overige voorwerpen voorhanden heeft gehad met een ander doel (zoals het uithalen van andere goederen).
Nauwe en bewuste samenwerking?
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking nu verdachte en de medeverdachten de voorwerpen en het vervoermiddel samen voorhanden hebben gehad en daarmee een gezamenlijk doel hadden, namelijk het uithalen van cocaïne uit een container op het haventerrein.
Ook ten aanzien van [medeverdachte 1] – die bestuurder was van de auto en niet het haventerrein op is gegaan – geldt dat zijn rol als die van medepleger kan worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daartoe dat de nauwe en bewuste samenwerking niet ziet op een voltooid Opiumwetdelict, zoals het daadwerkelijk uithalen van de cocaïne, maar slechts op de voorbereidingshandelingen daartoe. Het gaat er dus om of er tussen verdachte en de medeverdachten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van voorwerpen en het vervoermiddel terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die voorwerpen bestemd waren tot het plegen van het feit. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, hebben verdachte en de medeverdachten deze voorwerpen samen voorhanden gehad met als doel het uithalen van cocaïne in een container op het haventerrein. Zij wisten allen waartoe de voorwerpen bestemd waren. Daarmee is dus sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Is er sprake van (voorbereiding van de) verlengde invoer van cocaïne?
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst en/of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. Gebleken is dat de container waarin cocaïne is aangetroffen, afkomstig was uit Guatemala en via België naar Nederland vervoerd zou worden. Verdachte heeft samen met de medeverdachten voorwerpen en een vervoermiddel voorhanden gehad waarvan hij wist dat deze bestemd waren om de cocaïne vrij te krijgen voor het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van die cocaïne na de feitelijke invoer. Gelet hierop is sprake van het voorbereiden en bevorderen van de verlengde invoer van cocaïne.
Cocaïne al uit de container gehaald
De voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet is in artikel 10A, eerste lid, van de Opiumwet als zelfstandig delict strafbaar gesteld. Voor de verwezenlijking van dat delict is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf deze dienen. Indien de voorbereidings- of bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbare karakter. Uit vaste rechtspraak geldt dat ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft voorgedaan, zoals bijvoorbeeld de inbeslagneming van de in het artikel bedoelde verdovende middelen, van strafbare voorbereiding sprake is. Dat de cocaïne in dit geval al in de Belgische haven was onderschept, doet aan de mogelijkheid tot een bewezenverklaring van het feit dus niet af.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit, te weten het samen en in vereniging met anderen voorhanden hebben van voorwerpen en een vervoermiddel om de invoer, het verkopen, het afleveren, het verstrekken en het vervoeren van cocaïne voor te bereiden en te bevorderen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend is bewezen, in die zin dat verdachte zich samen met anderen de toegang heeft verschaft tot het afgesloten haventerrein in Vlissingen. De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat dit door middel van braak is geschied, nu er een gat in het hek is aangetroffen, verdachte door dat hek is gekropen en op het terrein in de buurt van een van de verdachten een kniptang is aangetroffen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 20 mei 2023 te Nieuwdorp, g
emeente Borsele, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren,
van cocaïne,
- voorwerpen
en eenvervoermiddel voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door het voorhanden hebben van een auto en telefoons en sporttassen en een rugzak en bigshoppers en ratels en een knijptang en een doppenset;
2
op 20 mei 2023 te Nieuwdorp, gemeente Borsele, tezamen en in vereniging met een
anderen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor
distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van het [bedrijf]
[bedrijf]; terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang hebben verschaft tot die besloten plaats door middel van braak.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, dagbesteding en een locatieverbod voor het haventerrein in Vlissingen en de toegangswegen daartoe. Bij haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, de richtlijnen van het openbaar ministerie, de proeftijd waarin verdachte nog liep ten tijde van de feiten en het door de reclassering opgemaakte rapporten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en verzoekt geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, mede gelet op de uitgangspunten die het Hof Den Haag heeft geformuleerd ten aanzien van het feit dat onder 2 ten laste is gelegd. De verdediging verwijst naar de schorsingsbeslissing van het Hof Den Bosch, waaruit volgt dat het verblijf in detentie, vanwege de jonge leeftijd en beïnvloedbaarheid, voor de ontwikkeling van verdachte volgens het hof niet wenselijk is. Uit het voortgangsverslag van de reclassering volgt dat verdachte zich redelijk goed aan afspraken heeft gehouden. Door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt de ontwikkeling die verdachte het afgelopen jaar heeft doorgemaakt, doorkruist.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de verlengde invoer van cocaïne en aan het zich de toegang verschaffen tot het afgesloten haventerrein van het [bedrijf] door middel van braak. De bedoeling was cocaïne uit een container te halen, maar zover heeft het niet kunnen komen omdat de cocaïne al in België was onderschept. Dit maakt het feit echter niet minder ernstig. Het is een feit van algemene bekendheid dat in havens in Nederland, waaronder de haven van Vlissingen, met regelmaat cocaïne wordt ingevoerd. Voor het uithalen van cocaïne uit containers kunnen aanzienlijke geldbedragen worden verdiend, waardoor dit een lucratieve activiteit is. Hoewel uithalers zich doorgaans onderaan de keten bevinden van de organisaties die drugstransporten organiseren, zijn zij wel een belangrijke en onmisbare schakel om de drugs (verder) het land in te krijgen. Verdachte heeft door zijn handelen de bedoeling gehad om bij te dragen aan het in Nederland brengen van cocaïne. De handel in drugs heeft een sterk ondermijnend karakter op de samenleving en verdachte heeft de bedoeling gehad hieraan bij te dragen. Daarnaast kunnen uithalersactiviteiten ernstige economische gevolgen hebben voor het containerbedrijf en de haven, bijvoorbeeld als de overslag van containers stilgelegd moet worden door de aanwezigheid van personen op het haventerrein. Tot slot vergen handhaving, toezicht, opsporing en aanhouding veel capaciteit van toezichthouders en opsporingsdiensten, wat een aanzienlijke kostenpost oplevert.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot beide feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en houdt daar in het voordeel van verdachte rekening mee. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte is in oktober 2021 veroordeeld voor (onder meer) een overtreding van de Opiumwet en heeft hiervoor een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen. Verdachte liep ten tijde van de feiten nog in de proeftijd van die eerdere veroordeling en heeft dus tijdens zijn proeftijd opnieuw strafbare feiten gepleegd. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing in verband met een na deze verdenkingen opgelegde strafbeschikking.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van de reclassering over verdachte.
Uit het rapport van 25 augustus 2023 blijkt dat de reclassering een delictpatroon ziet aangaande het meerdere malen rijden zonder rijbewijs, waardoor de reclassering inschat dat verdachte zich weinig aantrekt van wet- en regelgeving en sancties geen corrigerende waarde blijken te hebben voor dit gedrag. De reclassering kan geen inschatting maken welke leefgebieden delictgerelateerd zijn, omdat verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht. De reclassering heeft weinig inzicht op achterliggende motieven, dan wel de aanwezigheid van risicofactoren. Tegelijkertijd merkt de reclassering op dat verdachte, gelet op zijn jonge leeftijd, mogelijk nu nog een kans heeft voor rehabilitatie. De reclassering heeft zorgen over de schadelijke effecten van een langere detentie.
Uit het advies voortijdige negatieve beëindiging toezicht van 4 maart 2024 volgt dat de voorlopige hechtenis van verdachte eind juni 2023 is geschorst met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. Verdachte heeft in januari 2024 een berisping en een officiële waarschuwing gekregen wegens het niet nakomen van meldplichtafspraken. De reden voor de manier waarop verdachte met het toezicht omgaat, is volgens de reclassering gelegen in het niet voelen van de noodzaak voor reclasseringscontact. Verdachte werkt als zzp’er in de zorg, maar de VOG van verdachte, die nodig is om in de zorg aan het werk te kunnen blijven, is afgewezen. De reclassering heeft geadviseerd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Het verzoek van de officier van justitie daartoe is door de rechtbank afgewezen.
Uit het voortgangsverslag van 10 juni 2024 volgt dat verdachte de afspraken in het kader van het schorsingstoezicht is nagekomen. Hij woont bij zijn moeder en heeft onlangs een MBO opleiding Persoonlijk Begeleider Specifieke Doelgroepen afgerond. Verdachte werkt veel uren als zzp’er in de zorg en men is tevreden over hoe hij zijn werk doet. Ondanks dat de toezichthouder slechts een beperkt beeld heeft gekregen, wordt vanwege de aard van de verdenking in combinatie met de delictgeschiedenis en de persoonlijke omstandigheden van verdachte een advies gegeven. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een contactverbod, een locatieverbod (zonder elektronische monitoring) en dagbesteding, met reclasseringstoezicht. Gedurende het reclasseringstoezicht kan weer zicht worden gekregen op het functioneren van verdachte en delictgerelateerde factoren. Algemene aandachtspunten zijn het sociale netwerk, dagbesteding, financiën en psychosociaal functioneren.
Strafmaat
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, maar dat een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en noodzakelijk is. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf en het onvoorwaardelijk deel daarvan, weegt de rechtbank de nog jonge leeftijd van verdachte in strafmatigende zin mee. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat door een langdurige detentie het risico op het verder afdalen in het criminele circuit groter wordt, omdat jonge verdachten doorgaans gemakkelijk te beïnvloeden zijn en langdurige blootstelling aan negatieve prikkels in detentie zover mogelijk moet worden beperkt, voor zover de ernst van de feiten dat toelaat.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht mogelijk te maken en zo het risico op recidive te beperken. De rechtbank legt de door de reclassering geadviseerde voorwaarden op, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op het contactverbod. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarde wel een locatieverbod voor het havengebied in Vlissingen en de toegangswegen daartoe opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2021 onder parketnummer 10-149904-21, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen, waarbijde jeugddetentie zal worden vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 63 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10A van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop tussen:
feit 1:medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
en
feit 2:medeplegen van het zich de toegang verschaffen tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie/opslag/overslag van goederen door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich op afspraak meldt bij Reclassering Nederland regio Zuid-West en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich niet bevindt in de haven van Vlissingen-Oost en haar toegangswegen, te weten; Europaweg Zuid, Weelhoekweg, Zeedijk, Wilhelminahofweg, Europaweg Oost, Europaweg Noord, Europaweg West, Koedijk, Ritthemsestraat, Schorepolderweg;
* dat verdachte zich inspant voor het behouden van betaald werk, met een vaste structuur, waarbij de dagbesteding bijdraagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 10-149904-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een jeugddetentie van 2 (twee) weken;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 juni 2024.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 20 mei 2023 te Ritthem, gemeente Vlissingen, en/of Nieuwdorp,
gmeente Borsele, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door het voorhanden hebben van een auto en/of telefoons en/of sporttassen en/of
een rugzak en/of bigshoppers en/of ratels en/of een knijptang en/of dataloggers
en/of een doppenset;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 20 mei 2023 te Ritthem, gemeente Vlissingen, en/of Nieuwdorp,
gemeente Borsele, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
wederrechtelijk
heeft/hebben verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor
distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van het [bedrijf]
[bedrijf];
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders zich de toegang heeft/hebben
verschaft tot die besloten plaats door middel van
- braak,
- inklimming,
- een valse sleutel,
- een valse order,
- een vals kostuum,
- een valse of niet aan hem/haar, verdachte, toebehorende toegangspas,
- een valse hoedanigheid, en/of
- misleiding van een persoon, belast met de bewaking van die plaats;
( art 138aa lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138aa lid 2 Wetboek van Strafrecht )