4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 mei 2023 tussen 02:05:12 uur en 02:05:53 ‘s nachts bevinden zich drie personen samen op het haventerrein van [bedrijf] te Nieuwdorp. Bij twee van hen is een voorwerp in de hand te zien. Omstreeks 02:20 uur rennen er twee personen over het terrein, waarbij een van hen een oranje rugtas met zich draagt.
Tussen 02:22 uur en 02:22:40 uur kruipt een persoon door een hek van het haventerrein en rent richting de openbare weg. [medeverdachte 2] wordt vervolgens omstreeks 02:23 uur aangehouden op 150 meter afstand van een gat in het hek van het terrein van [bedrijf] . Hij heeft een zaklamp bij zich. Gelet op de zeer korte tijd tussen de hiervoor genoemde tijdstippen, stelt de rechtbank vast dat het [medeverdachte 2] is geweest die door het hek is gekropen en dat hij zich dus kort ervoor op het haventerrein bevond. Diezelfde nacht is door verbalisanten op ongeveer 20 meter afstand van het gat in het hekwerk een tang en een blauw/doorzichtig kistje met een doppenset achter het hekwerk aangetroffen.
[medeverdachte 3] is kort na 02:20 uur aangetroffen op het haventerrein. In de buurt van de plaats waar een van de verbalisanten in eerste instantie een verdachte zag, worden een kniptang, twee dopsleutels en een zwarte sporttas aangetroffen. [medeverdachte 1] is kort erna ook aangetroffen op het haventerrein. Bij [medeverdachte 1] worden twee telefoons aangetroffen, waaronder één van het merk iPhone. Later wordt op deze telefoon een foto van een container met [nummer] gezien. Deze container stond die nacht op het haventerrein.
Omstreeks 02:50 uur wordt in de omgeving van het haventerrein, op de binnendijk, een zwarte Volkswagen Golf aangetroffen met daarin verdachte. In de auto bevindt zich achter de bestuurdersstoel een zwarte sporttas en een verpakking van een dopsleutelset. Door een verbalisant wordt de eerder in beslag genomen set met dopsleutels uit een Basic-Fit tas herkend als de set dopsleutels die op de verpakking is te zien.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met meerdere jongens naar het havengebied van Vlissingen is gereden in een auto, mogelijk een Golf, en dat een van die jongens mogelijk [voornaam] heette. De voornaam van verdachte is [voornaam] . In de auto bevonden zich volgens [medeverdachte 1] twee tassen.
Uit het dossier blijkt dat de medeverdachten gezamenlijk, in wisselende samenstelling, naar voren komen in eerdere meldingen bij de politie, waaruit blijkt dat zij elkaar kennen.
Gelet op de plaatsen waar het gereedschap en de tassen op het terrein zijn aangetroffen – telkens dicht in de buurt van een plaats waar (een van de) verdachten zich bevond(en) of heeft bevonden – en de overeenkomsten tussen de op het terrein en de in de auto aangetroffen voorwerpen, stelt de rechtbank vast dat het gereedschap en de tassen aan de verdachten toebehoorden.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en de tijdspanne waarbinnen deze hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte en de medeverdachten samen naar het havengebied in Nieuwdorp zijn gereden in de Volkwagen Golf met tassen en gereedschap, dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij het haventerrein zijn uitgestapt en zich samen de toegang tot het terrein hebben verschaft en dat zij het aldaar aangetroffen gereedschap en de tassen vanuit de auto mee hebben genomen naar het haventerrein.
Voorbereidingshandelingen?
Uit het voorgaande volgt dat verdachte samen met de medeverdachten voorwerpen en een vervoermiddel voorhanden hebben gehad en dat zij daarmee naar het haventerrein in Nieuwdorp zijn gereden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een haventerrein een afgesloten, besloten terrein is waar onbevoegden geen toegang toe hebben. Op een haventerrein worden containers overgeslagen en met enige regelmaat worden via dergelijke containers drugs en andere goederen het land in gesmokkeld en door uithalers uit de containers gehaald, waarbij gereedschap wordt gebruikt om de containers open te maken.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en de medeverdachten naar de uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op het uithalen van goederen uit containers. Dat verdachte zich om een andere reden bij het haventerrein bevond en geen wetenschap had van het doel van de aanwezigheid van het gereedschap en overige voorwerpen, acht de rechtbank onder de hiervoor omschreven omstandigheden niet aannemelijk. Voor de rechtbank staat vast dat verdachte en de medeverdachten samen naar het terrein zijn gereden en dat een deel van hen zich op het terrein heeft begeven met een criminele intentie, te weten om goederen uit containers te halen die per schip naar het haventerrein zijn vervoerd en deze vervolgens verder te vervoeren in de auto waarmee verdachte en de medeverdachten naar het terrein zijn gereden.
Voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10a Opiumwet moet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met het opzet om de invoer van harddrugs voor te bereiden en/of te bevorderen. Daarvoor is noodzakelijk dat sprake is van een concreet verband met verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan gebleken, nu een specifieke container in verband kan worden gebracht met cocaïne. Op de telefoon die onder [medeverdachte 1] in beslag is genomen, is namelijk een foto van een container met [nummer] aangetroffen. Uit informatie van de Belgische autoriteiten is gebleken dat er op 14 mei 2023 – dus enkele dagen voor de ten laste gelegde feiten – een hoeveelheid van 46,4 kilogram cocaïne is aangetroffen in deze container. Dat er ook afbeeldingen van andere containers op de telefoon zijn gevonden, waar geen nader onderzoek naar is gedaan, maakt dat niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte in de buurt van en de medeverdachten op het haventerrein aanwezig waren als uithalers van cocaïne en dat de meegebrachte voorwerpen en de auto daarmee bestemd waren om cocaïne uit de betreffende container te halen en te vervoeren.
Opzet?
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging over het ontbreken van opzet bij verdachte om drugsinvoer voor te bereiden of te bevorderen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige vorm van wetenschap heeft gehad over (het bericht over) de specifieke container waarin eerder cocaïne is aangetroffen.
Het uithalen van cocaïne uit containers op een haventerrein maakt deel uit van het complexe logistieke proces van een miljoenentransport van verdovende middelen, waarbij aannemelijk is dat dit van tevoren nauwkeurig is gepland en gecoördineerd. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte geen wetenschap had van het specifieke doel – namelijk het uithalen van cocaïne uit een container – en dat hij het gereedschap en de overige voorwerpen voorhanden heeft gehad met een ander doel (zoals het uithalen van andere goederen).
Nauwe en bewuste samenwerking?
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking nu verdachte en de medeverdachten de voorwerpen en het vervoermiddel samen voorhanden hebben gehad en daarmee een gezamenlijk doel hadden, namelijk het uithalen van cocaïne uit een container op het haventerrein.
Ook ten aanzien van verdachte – die bestuurder was van de auto en niet het haventerrein op is gegaan – geldt dat zijn rol als die van medepleger kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, omdat zijn rol niet van zodanig gewicht is dat daarmee sprake is van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het delict, maar dat zijn gedragingen eerder in verband kunnen worden gebracht met medeplichtigheid.
De rechtbank overweegt daartoe dat de nauwe en bewuste samenwerking niet ziet op een voltooid Opiumwetdelict, zoals het daadwerkelijk uithalen van de cocaïne, maar slechts op de voorbereidingshandelingen daartoe. Het gaat er dus om of er tussen verdachte en de medeverdachten sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van voorwerpen en het vervoermiddel terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die voorwerpen bestemd waren tot het plegen van het feit. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, hebben verdachte en de medeverdachten deze voorwerpen samen voorhanden gehad met als doel het uithalen van cocaïne in een container op het haventerrein. Zij wisten allen waartoe de voorwerpen bestemd waren. Daarmee is dus sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Is er sprake van (voorbereiding van de) verlengde invoer van cocaïne?
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst en/of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. Gebleken is dat de container waarin cocaïne is aangetroffen, afkomstig was uit Guatemala en via België naar Nederland vervoerd zou worden. Verdachte heeft samen met de medeverdachten voorwerpen en een vervoermiddel voorhanden gehad waarvan hij wist dat deze bestemd waren om de cocaïne vrij te krijgen voor het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van die cocaïne na de feitelijke invoer. Gelet hierop is sprake van het voorbereiden en bevorderen van de verlengde invoer van cocaïne.
Cocaïne al uit de container gehaald
De voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet is in artikel 10A, eerste lid, van de Opiumwet als zelfstandig delict strafbaar gesteld. Voor de verwezenlijking van dat delict is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf deze dienen. Indien de voorbereidings- of bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbare karakter. Uit vaste rechtspraak geldt dat ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft voorgedaan, zoals bijvoorbeeld de inbeslagneming van de in het artikel bedoelde verdovende middelen, van strafbare voorbereiding sprake is. Dat de cocaïne in dit geval al in de Belgische haven was onderschept, doet aan de mogelijkheid tot een bewezenverklaring van het feit dus niet af.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit, te weten het samen en in vereniging met anderen voorhanden hebben van voorwerpen en een vervoermiddel om de invoer, het verkopen, het afleveren, het verstrekken en het vervoeren van cocaïne voor te bereiden en te bevorderen.
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte aanwezig is geweest op het afgesloten haventerrein. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 2.