ECLI:NL:RBZWB:2024:4389

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
23/8890
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om omgevingsvergunning voor huifbedopstapstation

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, omdat zij van mening is dat het college niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een huifbedopstapstation. De rechtbank heeft de zaak op 2 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. Tijdens deze zitting is besloten de zaak aan te houden in afwachting van een mogelijke omgevingsvergunning die medio november 2023 verleend zou worden. Op 5 december 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en aangekondigd dat binnen zes weken uitspraak zou worden gedaan. Uiteindelijk heeft het college op 21 december 2023 alsnog een omgevingsvergunning verleend, waarna de rechtbank op 8 januari 2024 het onderzoek heropende om eiseres de gelegenheid te geven de gevolgen van de vergunning voor haar beroep te verduidelijken.

De rechtbank heeft op 27 mei 2024 de zaak opnieuw behandeld. Eiseres heeft gesteld dat zij niet heeft ingestemd met de aanhouding van haar aanvraag, terwijl het college beweert dat er een afspraak was gemaakt om de aanvraag aan te houden tot de 6e herziening van het bestemmingsplan in werking trad. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijk besluit over de aanhouding van de aanvraag is genomen, maar dat het college er op mocht vertrouwen dat de opsteller van de ruimtelijke onderbouwing gemachtigd was om deze afspraak te maken. De rechtbank concludeert dat eiseres heeft ingestemd met de aanhouding van haar aanvraag, waardoor de beslistermijn nog niet was verstreken en het college niet in gebreke was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat zij geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed krijgt. Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters en openbaar gemaakt op 8 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/8890 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, het college.

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het realiseren van een huifbedopstapstation.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en [naam 2] namens het college. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank – in overleg met partijen – besloten de zaak aan te houden in afwachting van een mogelijk te verlenen omgevingsvergunning medio november 2023.
1.4.
Op 5 december 2023 heeft de rechtbank – op verzoek van eiseres wegens het (nog steeds) uitblijven van een beslissing op haar aanvraag – het onderzoek gesloten en partijen medegedeeld dat binnen 6 weken uitspraak zal worden gedaan.
1.5.
Op 21 december 2023 heeft het college alsnog beslist op de aanvraag van eiseres. Op 8 januari 2024 heeft de rechtbank de verleende omgevingsvergunning ontvangen. Hierin heeft zij aanleiding gezien om bij beslissing van 15 januari 2024 het onderzoek te heropenen om eiseres in de gelegenheid te stellen de rechtbank te informeren wat de gevolgen van de verleende omgevingsvergunning zijn voor haar beroep.
1.6.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep op 27 mei 2024 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens het college [naam 3] en [naam 4] .
Waar gaat deze zaak over?
2. Op het perceel [adres] te [plaats] staat een zogenaamd huifbedopstapstation. Eiseres verzorgt in het naastgelegen natuurgebied rondritten met een zogenaamd “huifbed” waaronder paarden lopen. Het huifbedopstapstation is door eiseres gerealiseerd zonder een daarvoor benodigde omgevingsvergunning.
2.1.
Op 21 juli 2022 heeft eiseres bij het college een aanvraag ingediend om omgevingsvergunning die ziet op het legaliseren van het reeds aanwezige huifbedopstapstation.
2.2.
Bij brief van 9 september 2022 heeft het college eiseres geïnformeerd dat het huifbedopstapstation niet past binnen het vigerende bestemmingsplan en dat het verlenen van een omgevingsvergunning alleen mogelijk is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hierbij heeft het college eiseres medegedeeld dat daarom de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
2.3.
In haar vergadering van 21 maart 2023 heeft het college besloten om bij de 6e herziening van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ ook het huifbedopstapstation op te nemen. Ook is besloten om de aanvraag om omgevingsvergunning aan te houden totdat de 6e herziening van het bestemmingsplan [bestemmingsplan] in werking is getreden.
Tussen partijen is in geschil of eiseres heeft verzocht om het meenemen van het huifbedopstapstation in de herziening van het bestemmingsplan dan wel dat zij daar mee heeft ingestemd.
2.4.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft eiseres het college in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een besluit op haar aanvraag om omgevingsvergunning. Op 4 augustus 2023 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
2.5.
Bij besluit van 21 december 2023 heeft het college aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een huifbedopstapstation in de nabijheid van het adres [adres] in [plaats] .

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiseres procesbelang?
3. De rechtbank dient ambtshalve de vraag te beantwoorden of eiseres nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Het college heeft immers inmiddels een omgevingsvergunning verleend en eiseres heeft aangegeven dat haar beroep het niet tijdig beslissen zich niet mede richt tegen de verleende omgevingsvergunning.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat eiseres de rechtbank heeft verzocht de door het college verbeurde dwangsommen vast te stellen. Dit kan op de voet van artikel 8:55c van de Awb echter alleen als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Daarnaast heeft eiseres aangegeven door het uitblijven van de omgevingsvergunning inkomsten in de vorm van giften en subsidie te zijn misgelopen. Zij overweegt om een verzoek tot vergoeding van deze schade in te dienen.
Beroep niet tijdig beslissen
4. De rechtbank stelt vast dat tussen het moment van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning en de beslissing op de aanvraag meer dan 26 weken zit. Dit is tussen partijen ook niet in geschil, wel in geschil is daarentegen of eiseres heeft ingestemd met de aanhouding van haar aanvraag om omgevingsvergunning. Het antwoord op deze vraag bepaalt ook of door het college een dwangsom niet tijdig beslissen is verbeurd.
Heeft eiseres ingestemd met aanhouding van haar aanvraag tot inwerkingtreding van de 6e herziening van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”?
5. De rechtbank stelt vast dat een schriftelijk besluit over de aanhouding van de aanvraag ontbreekt. Het college heeft – onder verwijzing naar een e-mailbericht van 16 december 2022 – aangevoerd dat op verzoek van de opsteller van de ruimtelijke onderbouwing (hierna: de opsteller) aansluiting is gezocht bij een al lopende herzieningsprocedure van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”. Het college heeft conform dit verzoek gehandeld.
Eiseres heeft aangevoerd dat de opsteller heeft laten weten dat er is gesproken over het insteken van de aanvraag in de 6e herziening van het bestemmingsplan. Hij heeft echter uitdrukkelijk ontkend dat hij heeft verzocht om vooruitlopend daarop de behandeling van de aanvraag op te schorten. Bovendien was hij daartoe ook niet gemachtigd.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de opsteller – zo blijkt uit diverse overgelegde e-mailberichten – rechtstreeks contact heeft gehad met het college over (aanpassingen aan) de ruimtelijke onderbouwing.
In een e-mailbericht van 16 december 2022 gericht aan zijn contactpersoon van het college doet de opsteller de suggestie om de ruimtelijke motivering mee te nemen in de 6e herziening. Zijn contactpersoon bij de gemeente heeft daarop laten weten – per e-mail van 22 december 2022 – dat ze daarnaar willen gaan bekijken en dat daarvoor nog wel een collegebesluit nodig is. Bij collegebesluit van 21 maart 2023 heeft het college ingestemd met het meenemen van het huifbedopstapstation in de 6e herziening van het bestemmingsplan. Eiseres heeft tegen het ontwerpbestemmingsplan een (inhoudelijke) zienswijze ingediend en niet aangegeven dat een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad voor dit plan gevraagd had moeten worden.
De rechtbank is van oordeel dat het college gelet op deze gang van zaken – ondanks dat geen schriftelijke machtiging is verleend – er op mocht vertrouwen dat de opsteller gemachtigd was om deze afspraak te maken. Uit die afspraak volgt – indirect – dat het college de aanvraag pas verder in behandelding zou nemen nadat de 6e herziening van het bestemmingsplan was vastgesteld. Immers zowel een verklaring van geen bedenkingen vragen aan de gemeenteraad én tegelijkertijd de gemeenteraad vragen om de ontwikkeling mee te nemen in de herziening van het bestemmingsplan is niet logisch en dubbelop.
Nu eiseres zelf niet eerder geageerd heeft tegen het meenemen van de ontwikkeling in de herziening van het bestemmingsplan – bijvoorbeeld bij het indienen van de zienswijze – heeft het college mogen aannemen dat zij heeft ingestemd met het aanhouden van haar aanvraag.
Wat betekent dit?
6. Nu eiseres heeft ingestemd met het aanhouden van haar aanvraag tot na de inwerkingtreding van de 6e herziening van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”, was de beslistermijn nog niet verstreken en het college nog niet in gebreke om tijdig een besluit te nemen. Het beroepschrift voldoet daarmee niet aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb [1] .

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Omdat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 8 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt – voor zover hier relevant – dat het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.