In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat, waarin de aanvraag tot aanpassing van een bemanningscertificaat werd afgewezen. Verzoekster heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. Op 21 mei 2024 heeft de minister echter een aangepast bemanningscertificaat afgegeven, waarbij de eis dat ten minste één bemanningslid in het bezit moet zijn van een geldig certificaat, is geschrapt. Hierdoor heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenveroordeling voor de minister.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de minister aan verzoekster is tegemoetgekomen door de eis in het bemanningscertificaat te schrappen. Dit betekent dat verzoekster niet langer belemmerd wordt in haar bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter heeft de minister dan ook veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand, en heeft de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, en is openbaar gemaakt op 28 juni 2024. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.