ECLI:NL:RBZWB:2024:4383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
C/02/411742 FA RK 23/3293
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksvermogen met betrekking tot een in psychiatrische instelling verblijvende partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in Marokko zijn gehuwd en de Nederlandse nationaliteit hebben. De vrouw verblijft momenteel in een psychiatrische instelling. De man verzoekt de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken, terwijl de vrouw zich aan dit verzoek refereert en daarnaast vraagt om een onderhoudsbijdrage van € 1.250 per maand en een bevel tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

Wat betreft de onderhoudsbijdrage heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrouw, ondanks haar verblijf in de psychiatrische instelling, voldoende inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van behoeftigheid aan de kant van de vrouw, waardoor het verzoek om een onderhoudsbijdrage is afgewezen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vrouw tot verdeling van het huwelijksvermogen toegewezen, waarbij is vastgesteld dat het huwelijksvermogensregime onderhevig is aan Nederlands recht, aangezien beide partijen meer dan tien jaar in Nederland hebben gewoond na hun huwelijk. De rechtbank heeft mr. M.A.C.C. van Kreij benoemd als notaris voor de verdeling van de gemeenschap van goederen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/411742 FA RK 23/3293
Datum uitspraak: 21 juni 2024
beschikking over echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] , [gemeente 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.J.R. Albicher,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] , [gemeente 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.G. Dictus
voorheen mr. Breewel-Witteveen (onttrokken).
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 13 juli 2023 ontvangen verzoekschrift van de man met bijlagen;
- het op 27 september 2023 ontvangen verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de vrouw met bijlagen;
- de F9-formulieren van mr. Albicher (namens de man) van 31 juli 2023, 16 januari 2024 en 27 mei 2024 (met bijlagen);
- de F9-formulieren van mr. Breewel-Witteveen (namens de vrouw) van 2 januari 2024 en 26 februari 2024 (met bijlage);
- de F9-formulieren van mr. Dictus (namens de vrouw) van 19 maart 2024 (met bijlagen), 17 mei 2024 (met bijlagen), 23 mei 2024 en 31 mei 2024.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 6 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Daarbij werd de man bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw door haar waarnemend advocaat mr. Kranenburg (als waarnemer voor mr. Dictus). Daarnaast was aanwezig mevrouw [naam], de maatschappelijk werker van de vrouw, aan wie de rechtbank bijzondere toegang heeft verleend tot de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn op [datum] 2007 te [plaats], Marokko, met elkaar gehuwd;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.2
De vrouw refereert zich aan het verzoek van de man de echtscheiding uit te spreken. Daarnaast verzoekt de vrouw zelfstandig (samengevat):
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van
€ 1.250,= per maand; en
- bevel tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
3.3
De rechtbank zal de verzoeken van partijen hierna beoordelen. Daarbij gaat de rechtbank waar nodig in op de stellingen van partijen.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1
Omdat beide partijen ten tijde van de indiening van het verzoek tot echtscheiding hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland, is de Nederlandse rechter bevoegd op dit verzoek te beslissen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht toepassen. Tussen partijen staat vast dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal het verzoek tot echtscheiding daarom toewijzen (artikel 1:151 BW).
Partneralimentatie
4.2
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek tot echtscheiding te beslissen, is hij ook bevoegd te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Op het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw is Nederlands recht van toepassing, nu de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.3
Aan haar verzoek om ten behoeve van haar levensonderhoud een onderhoudsbijdrage vast te stellen van € 1.250,= per maand legt de vrouw kortweg ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage en de man de financiële draagkracht heeft om die te voldoen.
4.4
De rechtbank stelt voorop dat de rechter aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn of haar levensonderhoud heeft en deze niet in redelijkheid kan verwerven op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud kan toekennen (artikel 1:156 lid 1 BW). De rechtbank moet dus niet alleen beoordelen of in dit geval de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte heeft, maar ook of er sprake is van behoeftigheid aan de kant van de vrouw.
4.5
Over de wijze waarop dit bepaald moet worden zijn partijen het niet eens. De vrouw stelt dat voor haar behoefte moet worden uitgegaan van de zogenoemde hofnorm als bedoeld in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie. Die norm neemt het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen als uitgangspunt. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd betwist dat de hofnorm in dit geval moet worden toegepast. Omdat de vrouw op dit moment in een psychiatrische instelling verblijft, vindt de man dat van de daadwerkelijke inkomsten en uitgaven van de vrouw moet worden uitgegaan. Volgens de man blijkt daaruit dat de vrouw zelf in haar levensonderhoud kan voorzien.
4.6
Hoewel bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw het welstandsniveau ten tijde van het huwelijk in beginsel als uitgangspunt geldt en toepassing van de hofnorm tot een reële inschatting daarvan kan leiden, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om aan de hand van de daadwerkelijke (huidige) inkomsten en uitgaven vaststellen welke behoefte de vrouw (daadwerkelijk) heeft en of zij hier zelf in kan voorzien. De rechtbank licht dit toe.
4.7
Vaststaat dat de vrouw op dit moment in een psychiatrische instelling verblijft. Weliswaar gaf de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aan dat terugkeer in de maatschappij het doel is van de behandeling van de vrouw, maar het is niet duidelijk op welke termijn dit kan plaatsvinden. Ten tijde van de mondelinge behandeling was de behandeling volgens de advocaat van de vrouw nog gericht op stabilisatie. Ook gaf haar advocaat aan dat die stabilisatie langer duurt. De rechtbank maakt hieruit op dat de vrouw vooralsnog voor nog onbepaalde duur in de psychiatrische instelling zal verblijven en er op korte termijn geen zicht op is dat de vrouw zelfstandig zou kunnen gaan wonen. Daarbij is de vrouw tijdens haar verblijf in de psychiatrische instelling feitelijk niet in staat (volledig) te leven op het welvaartsniveau dat zij ten tijde van het huwelijk had. Een bijdrage die op dat welvaartsniveau is gericht, mist dan ook (deels) doel.
4.8
De rechtbank beoordeelt de behoefte en behoeftigheid van de vrouw daarom aan de hand van het door haar bewindvoerder opgestelde overzicht van haar huidige daadwerkelijke inkomsten en uitgaven. Daarbij is van belang dat rechtbank de vrouw niet alleen onder bewind heeft gesteld, maar over de vrouw ook een mentorschap heeft ingesteld. Uit het genoemde overzicht volgt dat de vrouw (netto) de volgende inkomsten per maand ontvangt:
- ( reguliere) uitkering Participatiewet € 428,18
- bijzondere bijstandsuitkering bewind € 133,10
- bijzondere bijstandsuitkering mentorschap € 133,10
- voedingsgeld
€ 251,77
Totaal € 946,15
4.9
Het overgelegde overzicht laat verder zien dat de bijzondere bijstandsuitkeringen en het voedingsgeld precies de lasten dekken die de vrouw heeft voor het bewind, het mentorschap en voeding. De overige maandelijkse lasten van de vrouw bestaan uit verzekeringspremies, telefoonkosten en (verwaarloosbare) hypotheeklasten. Deze tellen op tot € 201,64 per maand en kan de vrouw van haar (reguliere) bijstandsuitkering (€ 428,18 per maand) betalen. Zij houdt dan per maand nog € 226,54 over.
4.1
De rechtbank concludeert dan ook dat de vrouw gedurende de tijd dat zij in de psychiatrische instelling verblijft voldoende inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien en daarbij maandelijks geld overhoudt. Dat betekent dat van behoeftigheid geen sprake is. Het gevolg daarvan is dat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal afwijzen. Op de draagkracht van de man hoeft de rechtbank dus niet in te gaan.
4.11
Wel merkt de rechtbank op dat de omstandigheden van de vrouw wezenlijk zullen wijzigen op het moment dat zij terugkeert in de maatschappij en feitelijk weer in staat is om op het welvaartsniveau te leven dat zij tijdens het huwelijk had. Gelet op het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 BW geeft de rechtbank (de advocaten van) partijen dan ook mee de behoefte van de vrouw aan een onderhoudsbijdrage tegen die tijd opnieuw tegen het licht te houden.
Bevel tot verdeling huwelijksvermogen en afwikkeling huwelijksgemeenschap
4.12
De vrouw verzoekt tot slot kortweg een bevel tot verdeling van het huwelijksvermogen van partijen. Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, begrijpt de rechtbank dit verzoek zo dat de vrouw een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris verzoekt in de zin van artikel 677 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.13
Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding, is hij ook bevoegd te beslissen op verzoeken over het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
4.14
Om vast te stellen of tussen partijen een gemeenschap van goederen bestaat die voor verdeling vatbaar is, is daarnaast van belang welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Omdat het huwelijk tussen partijen vóór 29 januari 2019 is gesloten, wordt dit bepaald aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag).
4.15
Vaststaat dat partijen geen toepasselijk recht hebben aangewezen en ook geen huwelijksvoorwaarden hebben gemaakt. Tussen partijen staat ook niet ter discussie dat vanaf de huwelijkssluiting het huwelijksvermogensregime op grond van de artikelen 4 en 5 van het Verdrag werd beheerst door het Marokkaanse recht.
4.16
Omdat het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht geen gemeenschap van goederen kent, is de vraag of het toepasselijke huwelijksvermogensrecht nadien is gewijzigd. Hiervoor is artikel 7 van het Verdrag van belang. Dit artikel bepaalt dat – bij gebrek aan een rechtskeuze of huwelijkse voorwaarden – het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime wijzigt naar het interne recht van de Staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben:
vanaf het tijdstip waarop zij daar hun gewone verblijfplaats vestigen, indien de nationaliteit van die Staat hun gemeenschappelijke nationaliteit is, dan wel vanaf het tijdstip waarop zij die nationaliteit verkrijgen, of
wanneer zij na het huwelijk gedurende meer dan tien jaar daar hun gewone verblijfplaats hebben gehad;
vanaf het tijdstip waarop zij daar hun gewone verblijfplaats vestigen, indien hun huwelijksvermogensregime, uitsluitend op grond van artikel 4, tweede lid, onder 3, was onderworpen aan het recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit.
4.17
Daarbij geldt dat een wijziging van het op het huwelijksvermogen toepasselijke recht slechts gevolg heeft voor de toekomst (artikel 8 van het Verdrag).
4.18
Uit de Basisregistratie Personen (BRP) volgt dat de man vanaf 1978 in Nederland is gevestigd. Vanaf 1997 is hij ingeschreven in [woonplaats 1] , [gemeente 1] . Ook volgt uit de BRP dat de vrouw zich op 7 november 2008 in Nederland heeft gevestigd. Hiermee staat vast dat partijen vanaf 7 november 2018 na hun huwelijk meer dan tien jaar in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben gehad. Verder blijkt uit de BRP dat de vrouw op 21 september 2012 de Nederlands nationaliteit heeft verkregen. Ook de man heeft de Nederlandse nationaliteit. Hoewel de man niet heeft betwist dat hij de Nederlands nationaliteit al had voordat de vrouw zich in Nederland vestigde, kan de rechtbank uit de overgelegde stukken niet opmaken wanneer de man de Nederlandse nationaliteit precies heeft verkregen.
4.19
Hieruit concludeert de rechtbank het volgende. Als klopt dat de man eerder de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen dan de vrouw, dan hebben partijen vanaf 21 september 2012 de gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit en is vanaf dat moment Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen (artikel 7 onder 1 van het Verdrag). In elk geval geldt dat vanaf 7 november 2018 Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, omdat partijen vanaf dat moment na het huwelijk meer dan tien jaar in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben gehad (artikel 7 onder 2 van het Verdrag).
4.2
Het staat in elk geval vast dat vanaf een zeker moment Nederlands recht van toepassing is geworden op het huwelijksvermogensregime van partijen en daarmee een gemeenschap van goederen is ontstaan die als gevolg van de echtscheiding is ontbonden (artikel 1:94 BW en artikel 1:99 BW). Dat betekent dat de rechtbank een voorziening kan treffen voor de verdeling van deze gemeenschap (artikel 827 lid 1 onder b Rv), waaronder een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris (artikel 677 lid 4 Rv). De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen. Het is vervolgens aan de notaris om samen met (de advocaten van) partijen in kaart te brengen welke goederen – volgens het toepasselijke (materiële) recht – tot de gemeenschap behoren en de verdeling van de gemeenschap verder te begeleiden.
4.21
Omdat partijen geen keuze hebben gemaakt over de te benoemen notaris, zal de rechtbank mr. M.A.C.C. van Kreij, gevestigd in Roosendaal, dan wel haar opvolger, waarnemer of plaatsvervanger, benoemen tot notaris ten overstaan van wie de verdeling zal plaatsvinden.
Proceskosten
4.22
Gelet op de relatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 2007 te [plaats], Marokko, met elkaar gehuwd;
wijst het verzoek van de vrouw tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud af;
beveelt, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen ten overstaan van een notaris en benoemt mr. M.A.C.C. van Kreij, gevestigd in Roosendaal, dan wel haar opvolger, waarnemer of plaatsvervanger, tot notaris ten overstaan van wie de verdeling zal plaatsvinden;
compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Vlieger, rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Mandemakers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.