ECLI:NL:RBZWB:2024:4373

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
11021158 AZ VERZ 24-22 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om billijke vergoeding en schadevergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoekster], van haar werkgever, [verweerder] B.V., een billijke vergoeding en subsidiair een schadevergoeding vanwege het niet voortzetten van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het einde van rechtswege. De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen, omdat de werknemer niet kritiekloos heeft gefunctioneerd en de werkgever een zekere beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot het functioneren van de werknemer en het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat er geen bewijs is dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet vanwege ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 31 december 2023, en de werkgever heeft tijdig aangegeven de overeenkomst niet te verlengen. De kantonrechter concludeert dat er geen ongewijzigde omstandigheden of goed functioneren waren die een voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd rechtvaardigden. De verzoeken tot rectificatie en betaling van resterend loon, overuren en vakantie-uren worden eveneens afgewezen. De werknemer wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer / rekestnummer: 11021158 \ AZ VERZ 24-22
Beschikking van 26 juni 2024
[verzoekster],
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigden: mr. E.A.P. Ficq en mr. W. al Jaboury,
tegen
[verweerder] B.V.,
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. J.P. Quist.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 28 maart 2024 ontvangen verzoekschrift met producties 1 tot en met 21;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 22;
- de mondelinge behandeling van 29 mei 2024, gecombineerd met de mondelinge behandeling in de zaak van mevrouw [naam 1] tegen [verweerder] met zaaknummer 11021339 AZ VERZ 24-23.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] biedt ondersteuning aan inwoners van de gemeente Vlissingen op diverse leefgebieden. Zij is opgericht eind 2022 en operationeel per 1 januari 2023.
2.2.
[verzoekster] is op 1 januari 2023 in dienst getreden van [verweerder] in de functie van Coördinator [verweerder] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2023. In artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat bij ongewijzigde omstandigheden en goed functioneren de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt voortgezet.
2.3.
Op 27 september 2023 heeft de heer [naam 2] , sinds 1 mei 2023 bestuurder van [verweerder] , een functioneringsgesprek gevoerd met [verzoekster] . Tijdens dat gesprek heeft [naam 2] kritiek geuit op het functioneren van [verzoekster] .
2.4.
Op 18 oktober 2023 hebben [naam 2] en [verzoekster] een vervolggesprek gehad. [naam 2] heeft toen gemeld dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst niet zal voortzetten na 31 december 2023.
2.5.
Op 26 oktober 2023 heeft [naam 2] aan [verzoekster] gemeld dat hem bij controle van de loonadministratie in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst is gebleken dat [verzoekster] van januari tot en met september 2023 381,5 overuren had geregistreerd en die overuren aan zichzelf had laten uitbetalen. [naam 2] heeft [verzoekster] vervolgens op non-actief gesteld.
2.6.
Bij brief van 10 november 2023 heeft [verweerder] aan [verzoekster] het einde van de arbeidsovereenkomst per 31 december 2023 aangezegd. Daarnaast heeft [verweerder] in de brief aanspraak gemaakt op terugbetaling van 381,5 overuren ad € 10.689,37 bruto.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt – na intrekking van het verzoek tot betaling van een transitievergoeding op de mondelinge behandeling – uitvoerbaar bij voorraad:
a. [verweerder] te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding aan [verzoekster] ter hoogte van € 89.400,00 bruto, dan wel een schadevergoeding ter hoogte van
€ 89.400,00 bruto;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen van het resterende loon over de maanden november en december 2023, het loon over de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, het vakantiegeld, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente, aan [verzoekster] ;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen van de niet-gewerkte overuren aan [verzoekster] over de maanden november en december 2023, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente;
[verweerder] te veroordelen tot het aan [verzoekster] verstrekken van gecorrigeerde (juiste) loonstroken over de maanden november en december 2023;
[verweerder] te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke en correcte eindafrekening aan [verzoekster] ;
[verweerder] te veroordelen om binnen zeven dagen na de te geven beschikking over te gaan tot het aan haar personeel verzenden van een rectificatiebericht en schriftelijk bewijs daarvan toe te zenden aan de gemachtigde van [verzoekster] ;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen aan [verzoekster] van een dwangsom van
€ 1.000,00 voor iedere dag, waaronder een dagdeel begrepen, dat [verweerder] nalaat om aan de hiervoor genoemde rectificatie te voldoen;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor juridische bijstand voorafgaande aan deze procedure ter hoogte van € 6.146,25 inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen van de volledige advocaatkosten die [verzoekster] heeft moeten maken;
[verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van de in deze te geven beschikking tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[verzoekster] legt aan de billijke vergoeding ten grondslag dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Indien de billijke vergoeding niet toewijsbaar is, meent [verzoekster] dat haar een schadevergoeding toekomt gelijk aan de billijke vergoeding. Zij stelt dat [verweerder] op grond van artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst verplicht was de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voort te zetten. [verweerder] is die verplichting niet nagekomen, zodat zij een schadevergoeding dient te betalen. Verder stelt [verzoekster] dat [verweerder] ten onrechte eerder uitbetaalde overuren heeft ingehouden op het loon van november en december 2023 en dat zij recht heeft op de uitbetaling van niet gewerkte overuren in november en december 2023. Ten slotte maakt [verzoekster] aanspraak op de uitbetaling van opgebouwde doch niet genoten vakantie dagen.
3.3.
[verweerder] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal – voor zover van belang – onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever kan de kantonrechter aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen (artikel 7:673 lid 9 sub a BW).
4.2.
[verzoekster] stelt dat sprake is van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of
nalaten van [verweerder] vanwege een aantal omstandigheden die neerkomen op:
[verweerder] heeft het functioneren van [verzoekster] pas in een laat stadium ter discussie gesteld, zonder dat concreet te maken en zonder de mogelijkheid van verbetering te bieden;
[verweerder] heeft [verzoekster] ten onrechte beschuldigd van fraude met overuren;
[verweerder] had op grond van artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst het dienstverband moeten voortzetten voor onbepaalde tijd;
[verweerder] heeft [verzoekster] ten onrechte op non-actief gesteld, de non-actiefstelling te lang laten voortduren, [verzoekster] aangespoord bedrijfseigendommen voortijdig in te leveren en verzuimd om de-escalerend op te treden;
[verweerder] heeft de collega’s op onjuiste wijze geïnformeerd over de afwezigheid en het vertrek van [verzoekster] .
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat [verweerder] een zekere beoordelingsvrijheid toekomt met betrekking tot het functioneren van [verzoekster] en tot het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd waarvoor zij was aangegaan.
4.4.
Uit de e-mail van de voorganger van [naam 2] , de heer [naam 3] , van 16 mei 2023 volgt dat er reeds kritiek was op het functioneren van [verzoekster] in de periode van 1 januari tot en met 30 april 2023 en dat [naam 3] die kritiek ook heeft gedeeld met [verzoekster] (productie 2 van [verweerder] ). Zo verklaart [naam 3] over het functioneren van [verzoekster] :
“Het werk van mevrouw [verzoekster] kenmerkte zich in toenemende mate als onvoldoende georganiseerd en weinig planmatig. In de eerste maanden weet ik dat aan de chaos van de opstartfase, maar ook in de maanden daarna zette deze werkwijze zich voort. Meer dan eens heb ik in het managementoverleg aangegeven dat afspraken niet op tijd of zelfs helemaal niet werden nagekomen. Mevrouw [verzoekster] hanteerde haar mailverkeer als to do list en ik heb haar regelmatig gewezen op het feit dat een dergelijke werkwijze veel te weinig overzicht biedt en ook geen bijdrage levert in het op de juiste wijze prioriteren. Aangezien mijn interim-periode slechts de eerste 4 maanden van het bestaan van het [verweerder] heeft beslagen, en de eerste ronde formele functioneringsgesprekken pas in de 2e helft van dat jaar was gepland, is een en ander niet vastgelegd. Anders zou dat zeker gebeurd zijn, temeer daar het chaotisch werken van Mevrouw [verzoekster] – zij was als coördinator verantwoordelijk voor belangrijke bedrijfsvoeringstaken – de opbouw van het [verweerder] op onderdelen frustreerde.”
4.5.
Daarnaast volgt uit een document van [verweerder] van een overleg op 31 mei 2023 dat ook [naam 2] kritiek had op het functioneren van [verzoekster] (productie 3 van [verweerder] ). Weliswaar heeft [verzoekster] op de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij het document niet kende, maar zij heeft wel erkend dat de teksten met de blauwe arcering in het document haar antwoorden zijn op vragen van [naam 2] , omdat die volgens haar waren geknipt uit andere documenten. In het document heeft [naam 2] bij die antwoorden een aantal opmerkingen gemaakt, waaronder:
“Lang verhaal. Maar je zegt hier: Nee, is niet op orde. Waarom vraag je mijn hulp niet? (…)”
en:
“Lang verhaal, na 6 weken nog niet gerealiseerd. Dan kopen ze maar andere printers. 3”
en:
“Geen concreet antwoord ontvangen op 12-6”
4.6.
[verzoekster] heeft dus niet kritiekloos gefunctioneerd. Dat was het geval bij aanvang onder leiding van [naam 3] en daarna ook onder [naam 2] vanaf mei 2023. Invoelbaar is dat [verweerder] daarom op 18 oktober 2023 besloot om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten na 31 december 2023. Die beoordelingsvrijheid heeft zij. Anders dan [verzoekster] aanvoert, is [verweerder] niet verplicht om aan [verzoekster] eerst meer tijd en mogelijkheden te geven om te proberen haar functioneren te verbeteren (omstandigheid a in r.o. 4.2). Het gaat in dit geval niet om een opzegging of ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege disfunctioneren. Het valt onder de beoordelingsvrijheid van [verweerder] of zij nog vertrouwen heeft in verbetering. Er was dan ook geen sprake van ongewijzigde omstandigheden en goed functioneren in de zin van artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst voor voortzetting van de arbeidsovereenkomst (omstandigheid c in r.o. 4.2).
4.7.
De andere door [verzoekster] gestelde omstandigheden (omstandigheden b, d en e in r.o. 4.2) zien op de afwikkeling van het besluit om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten en op een discussie over overuren. De afwikkeling van het besluit en de discussie over overuren (vanaf 26 oktober 2023) zijn van nadat [verweerder] het besluit had genomen om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten (18 oktober 2023). Het causaal verband tussen die omstandigheden en het besluit om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten ontbreekt.
4.8.
Er is derhalve niet gebleken dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Het verzoek tot betaling van een billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen (r.o. 3.1 sub a).
4.9.
Het verzoek tot schadevergoeding zal eveneens worden afgewezen (r.o. 3.1 sub a). Zoals hiervoor is geoordeeld in rechtsoverweging 4.6, was er geen sprake van ongewijzigde omstandigheden en goed functioneren in de zin van artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst voor voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het besluit van [verweerder] om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten, levert geen tekortkoming van [verweerder] op.
4.10.
Gelet op het bovenstaande is er geen grondslag voor een rectificatie door [verweerder] . De verzoeken tot rectificatie (r.o. 3.1 sub f) en de daaraan verbonden dwangsommen zullen worden afgewezen (r.o. 3.1 sub g).
4.11.
Met betrekking tot het verzoek om betaling van het resterende loon van november en december 2023 (r.o. 3.1 sub b) stelt [verzoekster] dat zij op verzoek van [verweerder] in de periode van januari tot en met september 2023 381,5 overuren heeft gemaakt, waarvoor haar € 10.869,37 bruto toekomt. Zij stelt dat [verweerder] dat bedrag heeft betaald met het loon van mei tot en met oktober 2023, maar dat [verweerder] het vervolgens heeft ingehouden op het loon van november en december van 2023.
4.12.
Artikel 6.8 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat [verweerder] in bijzondere gevallen van [verzoekster] kan verlangen dat zij overwerk verricht. [verweerder] betwist dat zij [verzoekster] heeft verzocht om overuren te maken en dat zij overuren heeft gemaakt. Gelet op die betwisting lag het op de weg van [verzoekster] om feiten en omstandigheden te stellen waaruit het verzoek om overuren van [verweerder] volgt en waaruit volgt dat [verzoekster] overuren heeft gemaakt. Volgens [verzoekster] volgt dat uit de omstandigheid dat [naam 2] de betalingsopdrachten heeft gegeven om het loon van mei tot en met oktober 2023 inclusief overuren te betalen aan [verzoekster] . Zij wordt niet gevolgd in die stelling. Op de mondelinge behandeling heeft [naam 2] toegelicht dat, nadat de accountant de loonadministratie gereed maakte, hij de opdrachten tot betaling van het loon aan het personeel uitvoerde. Daarbij heeft [naam 2] toegelicht dat hij de opbouw van het loon niet controleerde omdat daarvoor geen reden was, en dat het niet ongebruikelijk was dat het loon per maand wisselde door de inzet van een IKB budget die per maand kon variëren. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt daaruit niet dat [naam 2] bekend was met overuren van [verzoekster] en hij (stilzwijgend) ermee instemde. Er is daarom niet gebleken dat [naam 2] recht heeft betaling van overuren.
4.13.
Het verzoek tot betaling van niet gewerkte overuren in november en december 2023 is evenmin toewijsbaar (r.o. 3.1 sub c). Ingevolge artikel 6.8 van de arbeidsovereenkomst worden overuren slechts gemaakt op verlangen van [verweerder] . [verweerder] had [verzoekster] op non-actief gesteld in november en december 2023. [verweerder] verlangde toen geen werkzaamheden van [verzoekster] .
4.14.
[verzoekster] stelt dat bij het einde van het dienstverband 103,75 vakantie-uren openstonden en dat zij recht heeft op uitbetaling van die vakantie-uren (r.o. 3.1 sub b). De kantonrechter overweegt dat de vakantie-uren zijn vermeld op de gecorrigeerde loonstrook van december 2023 “correctie 21-2-24” onder de post “Uitbetaalde Vakantieuren (BT)” ad
€ 3.063,74 (productie 20 van [verweerder] ). [verzoekster] heeft geen reactie gegeven op die loonstrook. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de vakantie-uren zijn uitbetaald. Het verzoek tot betaling van vakantie-uren zal worden afgewezen.
4.15.
De verzoeken tot afgifte van gecorrigeerde (juiste) loonstroken over de maanden november en december 2023 (r.o. 3.1 sub d) en tot afgifte van een eindafrekening (r.o. 3.1 sub e) zullen worden afgewezen. Als productie 20 heeft [verweerder] reeds (gecorrigeerde) loonstroken van november en december 2023 verstrekt. De loonstrook van december 2023 bevat een eindafrekening van het dienstverband. Uit het bovenstaande volgt niet dat de loonstroken (verdere) correcties behoeven.
4.16.
[verzoekster] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verweerder] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00
4.17.
De verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.