ECLI:NL:RBZWB:2024:4350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
C/02/414623 / HA ZA 23-523 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • F. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over oplevering en betaling van maatwerk meubilair in het kader van een interieurproject

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de oplevering van maatwerk meubilair centraal. [B.V. 1], een interieurbouwbedrijf, heeft in opdracht van [B.V. 2], dat verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van bouwplannen, maatwerk meubilair geleverd voor een nieuw hoofdkantoor. De overeenkomst stipuleerde dat de betaling in vier termijnen zou plaatsvinden, waarbij de laatste termijn na oplevering van het werk voldaan zou worden. De oplevering was oorspronkelijk gepland voor maart 2023, maar werd uitgesteld. Na oplevering heeft [B.V. 2] gebreken geconstateerd en de eindfactuur deels onbetaald gelaten, met een beroep op opschorting en verrekening van schade die zij zou hebben geleden door ondeugdelijk werk van [B.V. 1].

De rechtbank heeft vastgesteld dat het werk op 26 april 2023 is opgeleverd, ondanks de gebreken die door [B.V. 2] zijn aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat [B.V. 1] tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst, met name met betrekking tot het Calacatta uitgifteblad en de Marazzi bladen. De rechtbank heeft de schade die [B.V. 2] heeft geleden als gevolg van deze tekortkomingen vastgesteld op € 37.932,08, wat zij mag verrekenen met het openstaande factuurbedrag van [B.V. 1]. Uiteindelijk is [B.V. 2] veroordeeld tot betaling van € 69.474,67 aan [B.V. 1]. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

ECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/414623 / HA ZA 23-523
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
[B.V. 1],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie
hierna te noemen: [B.V. 1] ,
advocaat: mr. R. van den Berg Jeths,
tegen
[B.V. 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [B.V. 2] ,
advocaat: mr. P.A.J. Huijbregts.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 17 januari 2024 en de daarin genoemde stukken,
– de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie met productie 36,
– de akte inbrengen producties 26 tot en met 28 tevens houdende wijziging van eis van de zijde van [B.V. 2] ,
– de akte inbrengen producties 37 tot en met 43 tevens houdende reactie op de wijziging van eis van de zijde van [B.V. 1] ,
– de nagezonden productie 41 van de zijde van [B.V. 1] ,
– de mondelinge behandeling van 14 mei 2024, waarvan door de griffier
aantekeningen zijn gemaakt,
– de spreekaantekeningen van mr. I.C.A. Franken namens [B.V. 2] , zoals deze zijn
overgelegd en voorgedragen op de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[B.V. 1] richt zich op interieurbouw en realiseert maatwerk meubilair voor bedrijven, instellingen en particuliere projecten.
2.2.
[B.V. 2] richt zich binnen de [B.V. 3] , waarvan zij onderdeel uitmaakt, onder andere op het (laten) ontwikkelen en realiseren van bouwplannen en het in dat kader (laten) uitvoeren van (ver)bouwwerkzaamheden.
2.3.
[B.V. 2] heeft, onder meer, een nieuw hoofdkantoor voor [B.V. 3] in [plaats 2] laten realiseren (hierna: het nieuwbouwpand). Het nieuwbouwpand moest volledig worden ingericht, voor het overgrote deel met
geheel op maat gemaakt meubilair (hierna: het interieurproject). In het
nieuwbouwpand zouden, onder meer, kantoren, een restaurant en een bar worden
gevestigd.
2.4.
[B.V. 2] heeft Studio Kragt ingeschakeld om een interieur ontwerp, meer specifiek, het ontwerp van maatwerk meubilair ten behoeve van het interieurproject te maken.
2.5.
[B.V. 2] heeft met [B.V. 1] een overeenkomst gesloten voor het uitvoeren
van het interieurproject, meer specifiek de levering en de montage van maatwerk
meubilair (hierna: de projectovereenkomst). Partijen zijn daarvoor een prijs van
€ 1.135.592,97 (ex btw) overeengekomen. Partijen hebben afgesproken dat de prijs in 4 termijnen wordt betaald; de 4e termijn (de slottermijn, zijnde 10% van de prijs) ná oplevering van het werk.
2.6.
[B.V. 1] heeft vanaf december 2022 ten behoeve van het interieurproject maatwerk meubilair geleverd en gemonteerd. De afspraak tussen partijen was dat het werk in week 10 van 2023 (10 maart 2023) afgerond en opgeleverd zou zijn. Partijen hebben in onderling overleg deze datum verschoven naar week 12 (24
maart 2023).
2.7.
Op 30 maart 2023 heeft [B.V. 2] [B.V. 1] – voor zover van belang – als volgt bericht:
“(…)
Nadat de interieurdelen geplaatst waren, bleek dat enkele onderdelen niet voldeden. Het betreft de volgende punten.
- Het fineer op alle wandhoge kasten is door ons afgekeurd door het kleurverschil en het
niet doorlopen van de nerfstructuur.
- Het fineer op alle tafels en bladen op de 1e t/m de 4e verdieping rondom het pantrymeubel
bij de lift is door ons afgekeurd door kleurverschil en het niet doorlopen van de
nerfstructuur.
- De calacatta van het middelste deel van de uitgiftebalie bij het restaurant op de begane
grond is gebroken.
- De calacatta van de 3 ronde uitgiftebalies op de begane grond bij het restaurant is
gebroken.
- Tijdens de oplevering zijn er diverse wijzigingen en zaken aangegeven welke aangepast
dienen te worden.
Tijdens de daaropvolgende bouwvergaderingen/oplevering hebben wij herhaaldelijk aangegeven dat bovenstaande punten uiterlijk in week 10 moeten zijn gerealiseerd. Dit is door [B.V. 1] ook erkend. (…).
Hierbij verzoeken, en voor zover nodig sommeren, wij [B.V. 1] om ervoor zorg te dragen dat voornoemde punten uiterlijk op 14 april aanstaande zijn verwezenlijkt. Mocht niet binnen de gestelde termijn zijn voldaan aan voorgaand verzoek, dan achten wij ons vrij de werkzaamheden door een derde te laten uitvoeren en de kosten daarvan op [B.V. 1] te verhalen”.
2.8.
In de daarop volgende periode hebben partijen meerdere malen met elkaar
gesproken en gecorrespondeerd over het werk van [B.V. 1] , dat volgens [B.V. 2] gebreken vertoonde. Op 12 april 2023 zond [B.V. 2] aan [B.V. 1] een excellijst met punten en acties die [B.V. 1] volgens [B.V. 2] nog zou moeten oppakken. Daarover is tussen partijen een discussie ontstaan.
2.9.
Op 14 april 2023 heeft [B.V. 2] [B.V. 1] – voor zover van belang – het volgende bericht:
“Afgelopen week hebben er meerdere contactmomenten plaatsgevonden, zowel fysiek in het nieuwbouwpand als telefonisch (…).
U heeft vandaag telefonisch aangegeven dat u niet kunt voldoen aan het verzoek (…) om de geplaatste meubels netjes op te leveren, voor onze opening op 28 april 2023 (…)
(…)
Voor de volledigheid en duidelijkheid som ik hieronder deze alternatieve optie op zodat daar geen misverstanden over kunnen ontstaan:
1.
Het herstel van de geplaatste wandmeubels wordt door [B.V. 2] uitbesteed aan een andere partij, in ruil hiervoor ontvangen wij de credit van 60k;
2.
[B.V. 1] draagt alsnog zorg voor de volgende werkzaamheden en voert deze uit voor de deadline van 28 april:
1. Leveren van de zitbanken bij de kleedruimtes (8 stuks);
2. Omkaderingskasten entree personeel (3 stuks);
3. Bankjes doucheruimte beneden (2 stuks);
4. Calacatta restaurant (tafels en werkblad);
5. Calacatta 4e etage balie directe secretariaat (hier is een stuk uit);
6. Pui van de keuken, het deel wat open kan sluit niet;
Als voldaan is aan bovenstaande 2 hoofdpunten, zal [B.V. 2] de resterende facturen betalen aan [B.V. 1] (dit betreft de opleverfactuur van 10% van de hoofdsom en de meerwerkfactuur)”.
2.10.
Op 15 april 2023 heeft [B.V. 2] [bedrijf] opdracht gegeven om herstelwerkzaamheden aan de door [B.V. 1] geleverde en gemonteerde wandmeubels uit te voeren.
2.11.
Op 18 april 2023 heeft [B.V. 2] [B.V. 1] gevraagd naar de stand van zaken
met betrekking tot de in haar bericht van 14 april 2023 genoemde punten en aangekondigd dat [B.V. 1] een opleverrapport zal ontvangen met punten, waarvan [B.V. 2] wil dat deze voor de opening van het nieuwbouwpand hersteld zijn. Dat rapport heeft [B.V. 1] diezelfde dag per e-mail ontvangen. Op het
rapport stonden 166 punten die volgens [B.V. 2] nog open stonden c.q. door
[B.V. 1] nog hersteld moesten worden. Tussen partijen heeft daarop een
bespreking plaatsgevonden.
2.12.
Op 24 april 2023 heeft [B.V. 2] naar aanleiding van de bespreking tussen partijen [B.V. 1] – voor zover van belang – het volgende bericht:
“Hierbij nog even puntsgewijs de gespreksonderwerpen van afgelopen vrijdag:

[B.V. 1] is bezig om de punten uit de opleverinspectie na te lopen;

Woensdag 26-04 lopen we een gezamenlijke opleverronde, er zijn 3 mogelijkheden:
o
Het punt is hersteld en kan afgevinkt worden;
o
Het punt blijft open staan, [B.V. 1] erkent dat het hersteld moet worden;
o
[B.V. 2] reclameert echter [B.V. 1] geeft aan niets meer aan te passen (zoals bv. de plaatsing van de bar en de kleurverschillen).

Donderdag 27-04 kunnen we dan de balans opmaken en zal ik namens [B.V. 2] een standpunt innemen m.b.t. de verdere afhandeling”.
2.13.
Op 26 april 2023 hebben partijen het werk van [B.V. 1] in het nieuwbouwpand
gezamenlijk bekeken. Diezelfde dag heeft [B.V. 2] [B.V. 1] – voor zover van
belang – het volgende bericht:
“Vandaag hebben we wederom samen gezeten, naar verwachting zijn vrijdag een groot aantal punten van de opleverlijst opgelost echter helaas nog een flink aantal zaken nog niet conform afspraak.
Ik zal zoals afgesproken formeel stelling nemen vanuit [B.V. 2] , enkele zaken die hierbij zal benoemen:
1.
Te late oplevering, hierdoor noodgedwongen werkzaamheden moeten uitbesteden aan [bedrijf] ;
2.
Calacatta nog altijd niet in orde, vandaag wederom gebroken. De oplossing die jullie voorstellen is niet conform afspraak (uit 2 delen ipv 1 deel) en komt tevens te laat;
3.
De bar staat niet op de overeengekomen plek en het boven deel hangt uit verband;
4.
(…)
5.
Eventuele punten die niet conform lijst vandaag opgeleverd kunnen worden”.
[B.V. 2] heeft [B.V. 1] daarop voorgesteld om een bedrag van € 60.000,- te crediteren.
2.14.
Op 1 mei 2023 heeft [B.V. 1] een factuur voor de 4e termijn (de slottermijn, hierna: eindfactuur) van € 137.406,75 (incl. btw) aan [B.V. 2] toegezonden. [B.V. 2] heeft deze factuur deels onbetaald gelaten.
2.15.
Op 2 mei 2023 ontving [B.V. 1] het eerder (op 18 april 2023) door [B.V. 2]
aan haar toegezonden rapport. [B.V. 2] had daarop aangegeven welke punten
volgens haar afgerond waren en welke punten nog door [B.V. 1] opgepakt
moesten worden.
2.16.
Op 5 mei 2023 heeft [B.V. 2] [B.V. 1] aansprakelijk gesteld voor schade die zij zou hebben geleden of nog zou lijden doordat [B.V. 1] ondeugdelijk werk zou hebben verricht. Daarbij heeft [B.V. 2] te kennen gegeven dat zij haar betalingsverplichting tegenover [B.V. 1] opschort en het verschuldigde zal verrekenen met de door haar geleden schade.
2.17.
[B.V. 1] is, ondanks een sommatie daartoe, niet tot de door [B.V. 2] genoemde herstelwerkzaamheden overgegaan. [B.V. 2] is, ondanks een sommatie daartoe, niet tot volledige betaling van de eindfactuur van [B.V. 1] overgegaan. Partijen hebben geprobeerd om hun geschil in der minne op te lossen, maar zijn daarin niet geslaagd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[B.V. 1] vordert, samengevat, [B.V. 2] te veroordelen tot betaling van
€ 111.688,31, vermeerderd rente en kosten.
3.2.
[B.V. 1] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij het afgesproken maatwerk meubilair heeft geleverd en gemonteerd, dat zij daarvoor meerdere facturen aan [B.V. 2]
heeft toegezonden, waarvan [B.V. 2] de eindfactuur ten onrechte tot een
bedrag van € 107.406,75 (incl. btw) onbetaald heeft gelaten. De betalingstermijn van deze factuur bedraagt 30 dagen. [B.V. 2] is daarom vanaf 1 juni 2023 de
wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het openstaande bedrag verschuldigd. Per datum dagvaarding heeft zij daarom opeisbaar van Van
Mossel te vorderen een bedrag van € 111.688,31 (incl. btw). Daarnaast is [B.V. 2] de buitengerechtelijke incassokosten aan haar verschuldigd.
3.3.
[B.V. 2] voert verweer tegen de vordering en concludeert tot afwijzing van de
vordering, met veroordeling van [B.V. 1] in de kosten, vermeerderd met rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover nodig,
nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
Na wijziging van eis vordert [B.V. 2] onder de voorwaarde dat de vordering van
[B.V. 1] wordt afgewezen of het beroep op verrekening van [B.V. 2] niet
slaagt, samengevat:
[B.V. 1] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 137.158,43,
vermeerderd met rente en kosten.
Indien het beroep van [B.V. 2] op verrekening wèl slaagt, vordert [B.V. 2] ,
samengevat:
[B.V. 1] te veroordelen tot betaling van hetgeen zij na verrekening van de schade nog aan schadevergoeding aan [B.V. 2] verschuldigd is, vermeerderd met rente en kosten.
3.6.
[B.V. 2] legt aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat [B.V. 1] haar verbintenissen uit de projectovereenkomst niet is nagekomen. [B.V. 1] heeft ondeugdelijk werk verricht en verkeert ter zake in verzuim. Door het tekortschietend handelen van [B.V. 1] heeft zij schade geleden, die [B.V. 1] aan haar moet vergoeden. De schade bestaat uit de navolgende posten
(ex btw):
- € 21.500,- voor het vervangen van het Calacatta uitgifteblad bij het restaurant,
- € 58.000,- voor het verplaatsen van de bar met bijbehorend hangelement,
- € 6.283,83,- voor het vervangen van de Marazzi bladen op de keukeneilanden,
- € 10.160,- voor, onder meer, demontage/hermontage apparatuur,
- € 22.386,- voor het vervangen van de pui c.q. het uitgifteluik bij het restaurant.
[B.V. 2] stelt dat na verrekening van het door [B.V. 1] gevorderde
factuurbedrag van € 107.406,75 met de door haar geleden schade, [B.V. 1] nog
een bedrag aan haar is verschuldigd.
3.7.
[B.V. 1] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van
[B.V. 2] in de kosten, vermeerderd met rente.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden vanwege hun nauwe samenhang gezamenlijk beoordeeld.
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [B.V. 1] op grond van de projectovereenkomst maatwerk meubilair heeft geleverd en gemonteerd, dat zij in verband daarmee de eindfactuur van € 137.406,75 (incl. btw) aan [B.V. 2] heeft toegezonden en dat [B.V. 2] die factuur tot een bedrag van € 107.406,75 onbetaald heeft gelaten.
oplevering
4.3.
[B.V. 2] betwist op zichzelf niet dat zij de eindfactuur als tegenprestatie voor het afgesproken werk aan [B.V. 1] moet voldoen, maar – zo stelt zij – zij is de slottermijn nog niet verschuldigd, omdat het werk nog niet aan haar is opgeleverd.
[B.V. 1] heeft dat betwist.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het betoog van [B.V. 2] dat het werk nog
niet aan haar is opgeleverd, niet slagen. Niet ter discussie staat dat [B.V. 1] na de sommatiebrief van [B.V. 2] van 30 maart 2023 doende is geweest om door
[B.V. 2] aangegeven punten te verhelpen, dat partijen op een gegeven moment in een impasse zijn geraakt, omdat [B.V. 1] zich op grond van de projectovereenkomst niet (langer) gehouden achtte door [B.V. 2] aangegeven punten op te lossen, en dat partijen toen, om uit de impasse te geraken, hebben afgesproken om op 26 april 2023 een gezamenlijke opleverronde te doen. Ten behoeve daarvan heeft [B.V. 2] een opleverrapport gemaakt met hierin – zo stelt zij – een overzicht van alle openstaande punten en gebreken op dat moment. Dit rapport heeft zij op 18 april 2023 aan [B.V. 1] toegezonden. Het was de bedoeling dat na de gezamenlijke opleverronde de balans zou worden opgemaakt, zo volgt uit het bericht van [B.V. 2] aan [B.V. 1] van 24 april 2023. De oplevering dient er bij uitstek voor om vast te stellen in hoeverre (nog) gebreken aanwezig zijn en voorts om vast te stellen of die gebreken zuivere opleveringspunten zijn of zodanig ernstig zijn dat daaraan een oplevering in de weg staat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [B.V. 2] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat op 26 april 2023 sprake was van zodanig ernstige
opleveringspunten dat het werk niet kon worden opgeleverd. Aangenomen wordt
daarom dat het werk op 26 april 2023 is opgeleverd. [B.V. 2] heeft de eindfactuur ook deels betaald. Bovendien – zo staat tussen partijen niet ter discussie
– heeft [B.V. 3] het nieuwbouwpand in gebruik genomen.
4.5.
Nu vast is komen te staan dat het werk is opgeleverd, staat ook vast dat [B.V. 2]
gehouden was de eindfactuur van 1 mei 2023 geheel te voldoen. [B.V. 2] beroept zich ter zake op verrekening vanwege – zo stelt zij – door [B.V. 1]
veroorzaakte schade. Dit brengt met zich dat, behoudens het hierna nog te bespreken
beroep op verrekening, de vordering van [B.V. 1] tot een bedrag van
€ 107.406,75 in beginsel toewijsbaar is.
4.6.
[B.V. 2] verwijt [B.V. 1] – kort en zakelijk weergegeven – het volgende:
- het Calacatta uitgifteblad bij het restaurant heeft drie deelnaden, in plaats van één
deelnaad, en de patronen in het marmer lopen niet door,
- de bar met bijbehorend hangelement zijn niet symmetrisch boven elkaar geplaatst,
- de Marazzi-bladen op de keukeneilanden bestaan niet uit één stuk en de patronen
in de platen lopen niet door,
- de pui c.q. het uitgifteluik bij het restaurant kan niet elektrisch gesloten worden.
het Calacatta (marmer) uitgifteblad
4.7.
Niet ter discussie staat dat partijen zijn overeengekomen dat het uitgifteblad uit twee marmeren delen zou bestaan, waardoor er maar één deelnaad te zien zou zijn. Ook is niet in geschil dat [B.V. 1] heeft geleverd en gemonteerd een uitgifteblad bestaande uit vier marmeren delen, waardoor er drie deelnaden te zien zijn.
4.8.
[B.V. 1] stelt dat haar ter zake geen verwijt kan worden gemaakt. Zij voert daartoe aan dat de bladen steeds braken door het aantal noodzakelijk daarin
aan te brengen sparingen. Er moest daarom naar een andere oplossing worden gezocht. Een uitgifteblad bestaande uit meerdere delen was de beste oplossing. In
overleg met [B.V. 2] heeft zij daarom een uitgifteblad bestaande uit vier delen
geleverd en gemonteerd.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat [B.V. 1] op dit punt is tekortgeschoten. Dat het
volgens [B.V. 1] niet mogelijk was om het uitgifteblad uit slechts twee delen te
laten bestaan, neemt niet weg dat partijen dat wèl zijn overeengekomen. Niet kan worden aangenomen dat [B.V. 2] het gemonteerde uitgifteblad bestaande uit
vier delen heeft geaccepteerd. [B.V. 2] heeft in dit kader aangevoerd dat
[B.V. 1] haar te kennen had gegeven dat het niet anders kon, dat zij daardoor voor een voldongen feit stond, terwijl de opening van het nieuwbouwpand naderde en dat zij daarom heeft ingestemd met de montage van het uitgifteblad. [B.V. 1] heeft dit niet weersproken. Geconcludeerd wordt daarom dat [B.V. 2] niet geleverd heeft gekregen hetgeen partijen zijn overeengekomen. De tekortkoming kan aan [B.V. 1] worden toegerekend. Voorts staat als niet
weersproken vast dat [B.V. 1] ter zake in verzuim verkeert. [B.V. 1] is daarom schadeplichtig tegenover [B.V. 2] .
4.10.
Ter onderbouwing van haar stelling dat met het herstel c.q. het vervangen van het
uitgifteblad (zonder de bijkomende werkzaamheden) een bedrag van € 21.500,- is gemoeid, verwijst [B.V. 2] naar de door haar overgelegde offerte van [bedrijf] . De stelling van [B.V. 1] dat het bedrag onredelijk hoog is, wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Daarvoor is niet voldoende de enkele stelling van [B.V. 1] dat het gehele meubel € 34.000,- kost. Temeer, omdat juist het
uitgifteblad van het meubel van een zeer kostbaar materiaal is gemaakt. De aanname
dat [bedrijf] het bedrag niet objectief heeft bepaald, vindt geen steun in de feiten.
Het gevorderde schadebedrag van € 21.500,- komt daarom voor toewijzing in
aanmerking.
4.11.
Niet weersproken is dat vervanging van het uitgifteblad met zich brengt dat de
daarin verwerkte apparatuur moet worden losgemaakt en na vervanging van het blad
moet worden herplaatst. Uit de offerte van [bedrijf] kan worden afgeleid dat de
daarmee gemoeide kosten € 900,- bedragen. Ook dit bedrag komt daarom voor toewijzing in aanmerking.
de bar met bijbehorend hangelement
4.12.
Niet ter discussie staat dat volgens de overeengekomen ontwerptekening de bar met bijbehorend hangelement zich symmetrisch ten opzichte van elkaar (recht boven elkaar) moesten bevinden en dat daarvan geen sprake is.
4.13.
[B.V. 1] stelt dat haar ter zake geen verwijt kan worden gemaakt. Volgens
[B.V. 1] gaf [B.V. 2] op een gegeven moment aan dat zij, in afwijking van de ontwerptekening, de bar gedraaid wilde hebben. Op dat moment waren de luchtkanalen en het leidingwerk door derden al aangelegd. Omdat [B.V. 2] hierin geen wijzigingen wilde aanbrengen, is bekeken wat gegeven de situatie
mogelijk zou zijn. Dit heeft zij middels het aanbrengen van een mal op de vloer, waarbij werd uitgelaserd naar het plafond, aan [B.V. 2] laten zien. De bar met bijbehorend hangelement is op de door [B.V. 2] akkoord bevonden locatie geplaatst. Door de wijziging en de werkzaamheden die reeds door derden waren verricht, zijn de bar en het hangelement niet recht boven elkaar komen te hangen. Dit kan [B.V. 1] niet worden verweten.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat [B.V. 1] op dit punt niet is tekortgeschoten. Zo
is niet weersproken dat [B.V. 2] is afgeweken van de overeengekomen ontwerptekening voor wat betreft de locatie van de bar. [B.V. 1] heeft aannemelijk gemaakt dat zij zich, in de gewijzigde omstandigheden, waarin zij werd beperkt door de inmiddels aangelegde luchtkanalen en het leidingwerk, voldoende
heeft ingespannen om het overeengekomen ontwerp zo dicht mogelijk te benaderen.
Dat de bar en het bijbehorend hangelement zich niet volledig symmetrisch ten opzichte van elkaar bevinden, levert in de gegeven omstandigheden daarom geen
tekortkoming op. Dit brengt met zich dat de schadevordering van € 58.000,- niet
voor toewijzing in aanmerking komt.
de Marazzi-bladen op de keukeneilanden
4.15.
Niet ter discussie staat dat de bladen op de keukeneilanden niet uit één stuk bestaan. Partijen verschillen van mening over wat zij ter zake zijn overeengekomen.
4.16.
De rechtbank volgt [B.V. 2] in haar betoog dat zij op grond van de
overeengekomen ontwerptekening mocht verwachten dat de bladen uit één stuk zouden bestaan. [B.V. 2] stelt terecht dat op die tekening, die is overgelegd, geen deelnaden op de bladen zijn ingetekend terwijl dit bij andere tekeningen wel het geval is. Het had daarom op de weg van [B.V. 1] gelegen om gemotiveerd te stellen waarom [B.V. 2] er niet vanuit mocht gaan dat de bladen uit één stuk zouden bestaan. Daarvoor is niet voldoende de enkele stelling van [B.V. 1] dat het product een vaste afmeting kent, die kleiner is dan de maat van het meubel, waarvoor [B.V. 2] haar akkoord heeft gegeven. Temeer niet, omdat [B.V. 1] – naar eigen zeggen ter zitting – [B.V. 2] niet op de hoogte heeft gebracht van de maximale afmeting van het product. Dat – zo begrijpt de rechtbank het standpunt van [B.V. 1] ter zitting – het intekenen van deelnaden op ontwerptekeningen niet van haar verlangd kan worden, omdat dat teveel op detail is, neemt niet weg dat met het nalaten daarvan in het onderhavige geval bij [B.V. 2] de verwachting is gewekt dat de bladen uit één stuk zouden bestaan. De gevolgen daarvan komen daarom voor rekening en risico van [B.V. 1] .
4.17.
Geconcludeerd wordt dat [B.V. 1] niet heeft geleverd hetgeen [B.V. 2] op grond van de projectovereenkomst tussen partijen mocht verwachten. Dit levert een tekortkoming op, die aan [B.V. 1] kan worden toegerekend. Voorts staat als niet weersproken vast dat [B.V. 1] ter zake in verzuim verkeert. [B.V. 1] is daarom schadeplichtig tegenover [B.V. 2] . Ter zitting heeft [B.V. 2] gesteld
dat met het vervangen van de Marazzi-bladen (zonder bijkomende werkzaamheden) een bedrag van € 6.283,83,- is gemoeid. Dit schadebedrag ligt daarom als niet weersproken voor toewijzing gereed.
4.18.
Niet weersproken is dat vervanging van de Marazzi-bladen met zich brengt dat de
daarin verwerkte apparatuur moet worden losgemaakt en na vervanging van de
bladen moet worden herplaatst. Uit de offerte van [bedrijf] kan worden afgeleid dat
de daarmee gemoeide kosten € 2.665,- bedragen. Ook dit bedrag komt daarom voor toewijzing in aanmerking.
de pui c.q. het uitgifteluik
4.19.
Niet ter discussie staat dat, anders dan partijen zijn overeengekomen, het uitgifteluik
niet met gebruikmaking van een afstandsbediening geopend en gesloten kan worden.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat [B.V. 1] voor wat betreft dit onderdeel van de
overeenkomst toerekenbaar is tekortgeschoten. Dat pas na plaatsing van het uitgifteluik is gebleken dat het technisch niet mogelijk is om het luik elektrisch helemaal sluitend te krijgen, zoals door [B.V. 1] ter zitting is aangevoerd, is een
omstandigheid die niet op [B.V. 2] afgewenteld kan worden. Voorts is niet
weersproken dat [B.V. 2] nimmer akkoord is gegaan met het door [B.V. 1] aangebrachte schuifje, waarmee het laatste stukje van het uitgifteluik handmatig kan worden dichtgetrokken.
4.21.
[B.V. 2] vordert ter zake een schadebedrag van € 22.386,-. De rechtbank is van
oordeel dat [B.V. 2] met een verwijzing naar de overgelegde offerte van [B.V. 1] van 30 juni 2022 haar schade niet heeft onderbouwd. Het geoffreerde bedrag ziet op de plaatsing van de gehele glazen pui, waarin het uitgifteluik is verwerkt. Dat deze gehele pui vervangen moet worden vanwege het gebrek aan het uitgifteluik, is niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. De vraag welke kosten zijn gemoeid met het oplossen van het gebrek aan het uitgifteluik kan niet worden beantwoord. Aanknopingspunten om de schade te kunnen begroten, ontbreken. Het gevorderde bedrag kan daarom bij gebreke van enige onderbouwing daarvan niet voor toewijzing in aanmerking komen.
conclusie
4.22.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat [B.V. 2] ter zake schade een vordering heeft op [B.V. 1] van in totaal € 37.932,08 (€ 21.500,- + € 900,- + € 6.283,83,-
+ € 2.665,- + 21% btw, zijnde een bedrag van € 6.583,25). Naar het oordeel van de
rechtbank is [B.V. 2] bevoegd haar vordering te verrekenen met het nog door haar aan [B.V. 1] verschuldigde factuurbedrag van € 107.406,75 (incl. btw), nu de vorderingen van partijen uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien.
4.23.
Het beroep op verrekening van [B.V. 2] slaagt. Dit brengt met zich, dat de vordering van [B.V. 1] in conventie zal worden toegewezen tot een bedrag van € 69.474,67 (incl. btw). De door [B.V. 1] gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [B.V. 2] zich terecht op opschorting beroepen vanwege tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst. Van vertragingsschade kan daarom geen sprake zijn. Ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten komen daarom niet voor toewijzing in
aanmerking.
4.24.
De rechtbank beschouwt de vordering van [B.V. 2] tot betaling van
€ 154.985,60 als niet ingesteld, omdat de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld niet in vervulling is gegaan. De vordering van [B.V. 2] in reconventie tot betaling van hetgeen na verrekening resteert, vermeerderd met rente en kosten, wordt afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat [B.V. 2] na verrekening nog een bedrag van [B.V. 1] te vorderen heeft.
proceskosten
4.25.
In de uitkomst van het geschil waarin partijen deels in het gelijk en deels in het
ongelijk zijn gesteld ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen
te compenseren in die zin, dat ieder van partijen zowel in conventie als in
reconventie de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [B.V. 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [B.V. 1] te
betalen een bedrag van € 69.474,67 (incl. btw),
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af,
in conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen
kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.