ECLI:NL:RBZWB:2024:4329

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23/2858
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Het UWV had op 12 augustus 2022 besloten om de uitkering van eiser te beëindigen per 13 september 2022, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser en de medische beoordelingen die aan het besluit van het UWV ten grondslag lagen. Eiser, die als heftruckchauffeur/productiemedewerker werkte, was sinds 28 mei 2021 arbeidsongeschikt door knieklachten en ontving een ZW-uitkering. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat hij geen recht meer heeft op de ZW-uitkering. De rechtbank baseert haar oordeel op de medische rapporten van verzekeringsartsen en de argumenten van eiser, waarbij wordt vastgesteld dat de beperkingen van eiser correct zijn beoordeeld. De rechtbank wijst erop dat de psychische klachten die eiser in beroep aanvoert, niet eerder zijn gemeld en dat de medische gegevens geen ernstige stoornissen aantonen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV rechtmatig was. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2858 ZW

uitspraak van 21 juni 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder,
gemachtigde mr. H.M. van Gent.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 12 augustus 2022 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 13 september 2022.
Met het besluit van 28 maart 2023 op het bezwaar van eiser (bestreden besluit) is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van het UWV. Ook was [naam 1] aanwezig als tolk Pools.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 13 september 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiser is werkzaam geweest als heftruckchauffeur/productiemedewerker via een uitzendbureau. Voor dat werk is hij op 28 mei 2021 uitgevallen vanwege knieklachten.
In verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft het UWV met ingang van 1 juli 2021 aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten.
3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Op 5 juli 2022 is eiser bij een verzekeringsarts op het spreekuur geweest. In zijn medisch onderzoeksverslag schrijft de verzekeringsarts hierover het volgende:
Psychisch onderzoek
Cliënt spreekt beperkt Nederlands, derhalve in het Engels. Hij is helder en alert. Stemming is neutraal en het affect moduleert. Het geheugen imponeert intact. Geen afwijkingen m.b.t. bewustzijn, oriëntatie, waarnemen/realiteitszin, denken, handelen en willen en gedrag. Er is normale aandacht, aandacht verdeling en concentratie zonder verval gedurende het gesprek en onderzoek van 30 minuten.
Lichamelijk onderzoek
Sprake van antalgisch bewegingspatroon. Oriënterend lichamelijk onderzoek. Mobiliteit van knie niet aangedaan. Diepe hurkzit mogelijk, hakken en tenengang zijn mogelijk. Mobiliteit van de rug niet aangedaan.”
In de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 5 juli 2022 neemt de verzekeringsarts beperkingen aan in de rubrieken 3 (fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen). Er worden geen beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 2 (sociaal functioneren) en 6 (werktijden).
4.2
In de bezwaarfase meldt eiser dat hij niet kan werken, omdat hij last heeft van zijn knieën, ruggengraat en schouders. Hij levert medische informatie aan van de afdeling radiologie over gonartrose van de knieën en informatie over de bij hem vastgestelde hepatitis C. In een telefoongesprek met de medewerker bezwaar ziet eiser af van een hoorzitting. Hij meldt nu ook klachten van zijn linkerarm. De medewerker bezwaar heeft ook een telefoongesprek met de maatschappelijk werker van [zorgorganisatie] , die bevestigt dat eiser vindt dat hij niet kan werken vanwege de klachten genoemd in zijn bezwaarschrift.
4.3
Op 16 maart 2023 heeft een verzekeringsarts b&b gerapporteerd. Eiser is bekend met slijtage aan de knie en de rug. Deze beperkingen zijn goed vastgesteld. Eiser is ook bekend met hepatitis C. Er wordt daarom een aanvullende beperking aangenomen voor het in contact komen met menselijke bloedproducten (aspect 3.8 van de FML). De beperkingen zijn neergelegd in de FML van 16 maart 2023.
4.4
In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij aanmerkelijk meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen, zowel op lichamelijk als op psychisch vlak. Eiser brengt onder meer een rapportage in van medisch adviseur [naam 2] van 22 april 2023. In die rapportage, die is opgemaakt in het kader van de Participatiewet, staat het volgende:
“Cliënt is bekend met een objectiveerbare aandoening aan het bewegingsapparaat en met een psychische aandoening. Door de aandoening aan het bewegingsapparaat heeft cliënt pijn aan de knieën en aan de onderrug. Cliënt neemt hiervoor medicatie in en is onder behandeling. Door de aandoening aan het bewegingsapparaat is cliënt zeer beperkt in het lopen in langere afstanden, kan hij niet fietsen en kan hij niet langdurig zitten of staan. Door de psychische aandoening heeft cliënt problemen met zijn geheugen en met lezen en schrijven. Voor de aandoening aan het bewegingsapparaat is diagnostisch onderzoek ingezet, maar de uitkomst correleert niet met de kliniek. Er kan wel gesteld worden dat cliënt klachten heeft van zijn rug en knieën. Er wordt geadviseerd om terug te gaan naar de specialist voor verdere diagnostiek en behandeling en ook via de huisarts optimale pijnmedicatie aan te vragen. Ook wordt geadviseerd om voor geheugenproblematiek en voor het lezen en schrijven behandeling te zoeken.
Concluderend kan gesteld worden dat cliënt therapie vermijdend is. De onderzoeken van de knieën en rug zijn gedateerd en correleren niet met de symptomen die cliënt ervaart. De symptomen van cliënt worden beschouwd als dusdanig ernstig dat cliënt er last van heeft en er moet aangepast werk moeten gevonden voor cliënt. Ook zal gezocht moeten worden naar behandeling en een verklaring voor de klachten.”
[naam 2] heeft ook een FML opgesteld. Daarin zijn wel beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en een urenbeperking van 10 uur per week.
Eiser overlegt in beroep een brief over de intakegesprekken van de psychologen van GGZ [locatie] van 14 februari 2024. Verder overlegt eiser een verwijsbrief voor gespecialiseerde GGZ (SGGZ) van 15 februari 2024. Een POH-GGZ heeft eiser verwezen. In de brief staat dat eiser graag cognitief onderzocht wil worden, omdat naar eigen zeggen zijn ‘geheugen kapot’ is. Er is een vermoeden van de volgende stoornissen: angststoornis, psychotische stoornis, trauma- en stressor gerelateerde stoornissen. Daarnaast overlegt eiser een brief van een psychiater van 11 april 2024, waarin staat dat bij eiser sprake is van een (paranoïde) waansysteem dat al jaren onbehandeld is.
4.5
De rechtbank overweegt dat eiser het pas in beroep heeft over psychische klachten. Vanaf het moment van de ziekmelding op 28 mei 2021 tot in beroep, heeft eiser alleen maar lichamelijke klachten gemeld. Eisers presentatie bij de verzekeringsarts op 5 juli 2022 en diens oriënterend psychisch onderzoek leverde geen beperkingen op ten aanzien van stemming, affect, geheugen, bewustzijn, oriëntatie, waarnemen/realiteitszin, denken, handelen en willen, gedrag, aandacht en concentratie. De rapportage van [naam 2] is geschreven in het kader van de Participatiewet en lijkt daarnaast alleen gebaseerd te zijn op anamnese en niet op medisch onderzoek en/of medische informatie. Verder blijkt uit de in beroep ingebrachte informatie dat eiser zich pas begin 2024 heeft gewend tot een psycholoog met klachten van het geheugen en dat die hem toen heeft doorverwezen naar SGGZ, terwijl de datum in geding 13 september 2022 is.
De verzekeringsarts b&b wijst erop dat eiser zelf contact heeft gezocht met een psycholoog om een verklaring te krijgen voor het UWV. Verder lijdt eiser blijkbaar al jaren aan de klachten en heeft hij met deze klachten ook al jaren werkzaamheden verricht. Tijdens het onderzoek op het spreekuur heeft de verzekeringsarts geen ernstige stoornissen gevonden in de concentratie en het geheugen. Behalve dat eiser deze klachten noemt, schrijven de psycholoog, noch de huisarts, noch de psychiater dat er ernstige stoornissen zijn waargenomen. Eiser heeft bij de behandelaars verklaard dat hij van mening is dat hij parasieten heeft in zijn lichaam. Tot mei 2021 heeft hij werkzaamheden verricht naast de door hem zelf gevolgde ‘behandeling’ en dit is niet de aanleiding geweest voor de ziekmelding. Eiser heeft nooit eerder de aanwezigheid van een ‘parasiet’ genoemd. Hij heeft hepatitis C, wat een virus is en wat ook een soort ‘parasiet’ kan worden genoemd, hierdoor zijn wat wisselende leverfuncties aanwezig. Deze ‘parasiet’ heeft eiser genoemd en hier is ook aandacht aan besteed. Andere cognitieve klachten zijn nooit eerder door eiser genoemd, zo stelt de verzekeringsarts b&b.
De rechtbank kan de redenering van de verzekeringsarts b&b volgen. Daartoe overweegt de rechtbank dat ook op zitting is gebleken dat het zwaartepunt van de door eiser ervaren klachten en beperkingen is gelegen in zijn knieën en rug. Desgevraagd heeft eiser ter zitting bevestigd dat hij met ‘parasiet’ hepatitis C bedoelt. Ook ten aanzien van de lichamelijke beperkingen kan de rechtbank de verzekeringsarts b&b volgen. Eiser heeft zijn stelling dat hij niet lang kan zitten niet onderbouwd met objectieve medische gegevens. De rechtbank ziet, alles overwegende, geen aanleiding om een deskundige in te schakelen omdat er geen reden is tot twijfel over de vastgestelde beperkingen op de datum in geding. Kortom, niet is gebleken dat de beperkingen van eiser in de FML van 16 maart 2023 zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: wikkelaar (SBC-code 267053), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en textielproductenmaker (SBC-code 111160).
5.2
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 13 september 2022.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 13 september 2022.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt hij het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 21 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).