Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 22/5198 en 24/4969, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020, opgelegd door de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had een belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 22.155 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 3.012, met een belastingrentebeschikking van € 37. Na bezwaar van belanghebbende op 2 december 2021, werd de aanslag verminderd naar nihil voor het inkomen uit werk en woning, maar bleef het inkomen uit sparen en beleggen ongewijzigd. Belanghebbende verzocht om vermindering van de aanslag, afhankelijk van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Nederland. De rechtbank behandelde het beroep op 30 november 2023, maar belanghebbende verscheen niet ter zitting. Na een heropening van het onderzoek en overleg met partijen, werd besloten om de zaak zonder nieuwe zitting af te handelen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 correct had vastgesteld en dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waardoor de aanslag in stand bleef en belanghebbende geen griffierecht terugkreeg.