ECLI:NL:RBZWB:2024:4318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
02-184696-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door minderjarige met forse overschrijding van redelijke termijn

Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof geweld gepleegd op 2 augustus 2021 tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was voor wat betreft de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1], maar sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen met betrekking tot [slachtoffer 2] en het nepvuurwapen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte een beperkte rol had gespeeld in het geweld en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit uitsloten. De officier van justitie had een werkstraf van 20 uren gevorderd, maar de verdediging pleitte voor een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking was gekomen, inmiddels een positieve ontwikkeling had doorgemaakt en dat het pedagogische effect van straffen in dit geval beperkt was.

Uiteindelijk besloot de rechtbank om de verdachte schuldig te verklaren, maar geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak en de rol van de verdachte in het gepleegde feit. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee kinderrechters, en is openbaar gemaakt op 24 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Jeugd
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-184696-22
vonnis van de meervoudige kamer van 24 juni 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. B.J. de Groot, advocaat te Haarlem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 10 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2/3 augustus 2021 openlijk in verenging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen voor zover dat ziet op de openlijke geweldpleging gericht tegen [slachtoffer 1] . De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] , de verklaring bij de politie en ter zitting van verdachte zelf en de verklaringen van de medeverdachten. De officier van justitie acht de openlijke geweldpleging gericht tegen [slachtoffer 2] niet bewezen, nu [slachtoffer 2] niet heeft verklaard over geweld dat jegens hem zou zijn gebruikt. Ook vindt de officier van justitie het niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte iets te maken heeft gehad met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp (hierna: nepvuurwapen) en verzoekt verdachte hiervan partieel vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van oordeel dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 1] en wijst daarbij nog op het feit dat verdachte één klap aan [slachtoffer 1] heeft gegeven, waarna verdachte is weggegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 10 juni 2024 en afgelegd bij de politie op 7 augustus 2021;
- de aangifte van [slachtoffer 1] van 2 augustus 2021.
Op basis van het dossier blijkt niet dat verdachte een rol heeft gehad bij het tonen en het dreigen met het nepvuurwapen. De rechtbank gaat daarbij uit van de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat [medeverdachte] een nepvuurwapen bij zich had. Uit het dossier blijkt evenmin dat verdachte geweld heeft gebruikt jegens [slachtoffer 2] . Zo heeft [slachtoffer 2] in zijn verklaring niet aangegeven dat er geweld jegens hem zou zijn gebruikt. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van die onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 augustus 2021 te Hoek, gemeente Terneuzen op de openbare weg, de Fazantenlaan openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] welk geweld bestond uit het slaan/stompen en/of schoppen van die [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om rekening te houden met de rol van verdachte in de openlijke geweldpleging te weten dat verdachte één klap aan [slachtoffer 1] heeft gegeven. Ook verzoekt zij om rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn en de positieve ontwikkeling die verdachte sinds de pleegdatum heeft doorgemaakt. Daarnaast stelt de verdediging dat de pedagogische meerwaarde van het jeugdstrafrecht na bijna drie jaar nihil is. Verdachte is na het incident niet meer in aanraking gekomen met de politie en justitie. Verder is de verdediging van oordeel dat verdachte al genoeg gestraft is door het feit dat hij zich moet verantwoorden voor een meervoudige kamer. Gelet op voornoemde omstandigheden is de verdediging van mening dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr) recht doet aan de situatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft met een klap of duw van één van de aangevers aan het geweld bijgedragen. Het slachtoffer [slachtoffer 1] was voor verdachte onbekend. Het ‘verkeerd’ kijken door de slachtoffers naar de groep jongens op de kermis was kennelijk voldoende aanleiding voor de groep jongens om achter de slachtoffers aan te gaan en geweld (slaan, stompen en/of schoppen) tegen [slachtoffer 1] te gebruiken.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 25 april 2024. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder en evenmin na het ten laste gelegde feit voor strafbare feiten is veroordeeld.
Raad voor de Kinderbescherming
Ook houdt de rechtbank rekening met het rapport van de Raad van 2 juni 2024 dat over verdachte is opgemaakt. Uit dit rapport volgt dat verdachte ten tijde van het delict in een veilige opvang verbleef vanwege de problemen tussen zijn ouders. De Raad benoemt dat dit destijds mogelijk een grote impact op verdachte heeft gehad. Verder constateert de Raad dat verdachte een first offender is, dat hij na het incident geen nieuwe politiecontacten heeft opgedaan en dat er geen enkel risico op recidive is. Verdachte ziet in dat hij ten tijde van het delict een verkeerde keuze heeft gemaakt. De Raad stelt dat verdachte sindsdien een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Zo is verdachte in staat om eigen keuzes te maken, denkt hij na voordat hij handelt en laat hij zich niet beïnvloeden door anderen. Gelet op het tijdsverloop is de Raad van mening dat het pedagogische effect van straffen minder groot is dan wanneer de zaak eerder zou zijn afgedaan. Bij e-mailbericht van 10 juni 2024 adviseert de Raad – anders dan is geadviseerd in het rapport van 2 juni 2024 – een ‘kale’ werkstraf aan verdachte op te leggen.
Redelijke termijn
De redelijke termijn in jeugdstrafzaken is 16 maanden gerekend vanaf het moment dat een handeling wordt verricht waardoor de jeugdige kan verwachten dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 7 augustus 2021 aangehouden en verhoord voor het feit. Dit betekent dat de zaak op 7 december 2022 afgedaan had moeten zijn. Nu dat niet is gebeurd en er pas op 24 juni 2024 vonnis wordt gewezen, is er sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Er is niet gebleken van omstandigheden waardoor de zaak niet eerder is aangebracht op zitting of omstandigheden die deze overschrijding zouden kunnen verklaren of rechtvaardigen.
De strafoplegging
De rechtbank stelt vast dat verdachte een beperkte rol heeft gehad in het toegepaste geweld, waardoor het feit, in verhouding tot andere strafbare feiten - als een feit van geringe ernst kan worden gezien. Het feit past ook op geen enkele wijze bij de persoonlijkheid van verdachte. Verdachte, een first offender, heeft een verkeerde keuze gemaakt, daarvoor verantwoordelijkheid genomen en zich na het feit ook niet meer schuldig gemaakt aan andere strafbare feiten. Het tijdsverloop, en het feit dat verdachte veertien jaar was ten tijde van feit en inmiddels zeventien jaar oud is, maken verder dat de rechtbank het niet raadzaam acht om aan verdachte alsnog een straf of maatregel op te leggen.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Kempen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. P.W.G. de Beer en mr. E.J. Zuijdweg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juni 2024.
Mr. Kempen is buiten staat mede te ondertekenen.