ECLI:NL:RBZWB:2024:4316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
BRE 24/2655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake tijdige besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag volgens artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 11 januari 2024 de ontvangst van de aanvraag heeft bevestigd, maar dat er sindsdien geen besluit is genomen. Eiser heeft het college in gebreke gesteld op 12 februari 2024, waarna de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft het college opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat het college de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat is toegewezen omdat hij zich in detentie bevindt en geen vermogen heeft. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar heeft geen bestuurlijke dwangsom vastgesteld omdat het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiser niet is gehonoreerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2655

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes(het college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). Het college heeft op 11 januari 2024 de ontvangst van deze aanvraag bevestigd.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep betalingsonmacht griffierecht
2. Eiser is voor het door hem ingestelde beroep € 187,- aan griffierecht verschuldigd. Bij brief van 24 april 2024 heeft eiser verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank stelt vast dat eiser zich in detentie bevindt. Volgens vaste rechtspraak behoort eiser daardoor tot de categorie rechtzoekenden waarvoor het inkomen niet van belang is, maar slechts of hij over vermogen beschikt. [1] Eiser heeft een verklaring van 1 mei 2024 overgelegd waaruit blijkt dat hij geen vermogen heeft. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom toegewezen.
Beoordeling beroep
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
3.1.
Bij brief van 25 maart 2024 heeft de rechtbank aan het college gevraagd de op de procedure betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is het college verzocht een verweerschrift in te dienen. Omdat het college niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 25 maart 2024, heeft de rechtbank het college bij aangetekende brief van 2 mei 2024 een herinnering toegezonden. Daarbij is het college nogmaals verzocht een verweerschrift in te dienen en daarin aan te geven of de beslistermijn is overschreden en zo ja, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten. Tevens is het college gevraagd, indien paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja, tot welk bedrag. Het college is erop gewezen dat indien geen reactie volgt de rechtbank daaraan gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen. Tot op heden heeft de rechtbank van het college geen stukken en ook geen verweerschrift ontvangen.
Is het beroep kennelijk gegrond?
4. Het beroep is kennelijk gegrond. Het college heeft de ontvangst van eisers aanvraag op 11 januari 2024 bevestigd. Het college moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [3] De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het college op 12 februari 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
5. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
7. Eiser heeft ook verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. Op grond van artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Artikel 8.2 van de Woo bepaalt echter dat de paragraaf waarin deze artikelen staan niet van toepassing is op besluiten op grond van die wet.
7.1.
Eiser heeft met een beroep op het vertrouwensbeginsel gesteld dat een bestuurlijke dwangsom in dit geval wel dient te worden vastgesteld, omdat het college in het door eiser overgelegde informatieblad eerst de Woo en vervolgens de dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen noemt.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuursorgaan over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. [4]
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel. Het door eiser overgelegde informatieblad dient ter voorlichting en is algemeen van aard, zodat het niet kan worden aangemerkt als een welbewuste standpuntbepaling van het college dat in eisers geval afgeweken zal worden van artikel 8.2 van de Woo. De rechtbank stelt dus geen bestuurlijke dwangsom vast.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
8.1.
Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft het college geen griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 28 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van
2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4.4 van de Woo.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1694).