Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De zaak betrof openlijke geweldpleging die zou hebben plaatsgevonden op 2 augustus 2021, waarbij de verdachte zou hebben deelgenomen aan een geweldsincident tegen twee slachtoffers op een kermis in Hoek. De officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, heeft tijdens de zitting betoogd dat het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.I. Cambier, steunde dit standpunt en wees op de ontkennende verklaring van de verdachte en de inconsistenties in de verklaringen van de medeverdachten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangiften en verklaringen van de slachtoffers en medeverdachten op belangrijke punten van elkaar verschilden. De verdachte heeft herhaaldelijk ontkend geweld te hebben gebruikt en verklaarde dat hij probeerde de situatie te sussen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een wezenlijke en significante bijdrage had geleverd aan het geweld. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en kinderrechter mr. P.W.G. de Beer, en de kinderrechters mr. E.J. Zuijdweg en mr. M.A.H. Kempen, in aanwezigheid van griffier mr. A.G. Vork. Het vonnis is uitgesproken tijdens een openbare zitting.