ECLI:NL:RBZWB:2024:4313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
02-184687-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Zuijdweg
  • J. de Beer
  • A. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging met een nepvuurwapen door een minderjarige

Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 2 augustus 2021, toen de verdachte samen met anderen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], onder bedreiging van een nepvuurwapen dwong tot afgifte van persoonlijke bezittingen, waaronder schoenen en een JBL box. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 10 juni 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en medeverdachten als bewijs gebruikt en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd. De rechtbank achtte de verklaringen van de medeverdachten betrouwbaar en verwierp de verdediging dat de verdachte niet degene was die het nepvuurwapen had gebruikt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de aard en ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie had een jeugddetentie van 40 dagen geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een werkstraf van 20 uren op, met vervangende jeugddetentie van 10 dagen, en hield rekening met de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak benadrukt de impact van geweldsdelicten op de slachtoffers en de samenleving, en de rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij geweld had gebruikt tegen onbekenden op een openbare plek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Jeugd
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-184687-22
vonnis van de meervoudige kamer van 24 juni 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [plaats 1] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. L. Verheuvel, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 10 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 2/3 augustus 2021 samen met (een) ander(en) [slachtoffer 1] met geweld en onder dreiging van een vuurwapen (of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) heeft gedwongen tot afgifte van schoenen en een JBL box;
feit 2: op 2/3 augustus 2021 samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd [slachtoffer 2] met geweld en onder dreiging van een vuurwapen (of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) zijn schoenen en tas afhandig te maken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangiften en de verklaringen van de medeverdachten, waaruit blijkt dat verdachte degene is geweest die het op een vuurwapen gelijkend voorwerp (hierna: nepvuurwapen) uit zijn tasje heeft gehaald om vervolgens het nepvuurwapen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te richten en (te proberen om) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van hun spullen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor beide feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het feit dat uit de aangiften niet duidelijk blijkt dat verdachte degene is geweest die het nepvuurwapen heeft vastgehad. Zo verklaren de aangevers niet dat de persoon met het nepvuurwapen een petje op had, terwijl verdachte die avond wel een petje op had en herkenden ze hem later niet toen zij – samen met hun ouders – opnieuw bij de kermis kwamen. Daarnaast acht de verdediging de verklaringen van de medeverdachten niet betrouwbaar. De medeverdachten, die na het incident de tijd hebben gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen, bagatelliseren hun eigen aandeel ten koste van verdachte en lijken zich hierdoor als groep tegen verdachte te keren. Daarbij komt dat de verklaringen innerlijk en ten opzichte van elkaar tegenstrijdig zijn. Gelet op het voornoemde verzoekt de verdediging om verdachte vrij te spreken van beide feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de gebruikte bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 2 augustus 2021 het slachtoffer zijn geworden van (een poging tot) diefstal met geweld. Zij waren die dag op de kermis in [plaats 2] . Aangevers zouden ‘verkeerd’ naar de groep van verdachten hebben gekeken en toen zij het kermisterrein verlieten, werden zij door een groepje jongens achterna gezeten en overlopen. Vervolgens is er door het groepje jongens geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] en heeft een jongen met een zwarte Nike pet (verdachte) een nepvuurwapen uit zijn tasje gehaald. Onder bedreiging van dit nepvuurwapen moest [slachtoffer 1] op zijn knieën gaan zitten en zijn schoenen en een JBL box afgeven. De jongen (verdachte) heeft het nepvuurwapen ook nog tegen het hoofd van [slachtoffer 2] gehouden en geroepen dat hij zijn tas en schoenen moest afgeven. Dit heeft [slachtoffer 2] niet gedaan, omdat hij hoorde en voelde dat het vuurwapen nep was.
Uit de verklaringen van de medeverdachten volgt dat alleen verdachte die avond een tasje en een zwarte Nike pet droeg en zich schuldig heeft gemaakt aan het dreigen met geweld en het plegen van geweld jegens [slachtoffer 1] (slaan en/of stompen). Al deze verklaringen en de aangifte van [slachtoffer 2] komen in de kern overeen, namelijk dat verdachte degene is geweest die het nepvuurwapen uit zijn tasje heeft gehaald en heeft gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarbij komt dat de medeverdachten in hun verklaringen ook niet hebben geschuwd een eigen rol in het tegen aangevers gepleegde geweld te benoemen. Dit maakt dat de rechtbank, anders dan de verdediging, de verklaringen van de medeverdachten voldoende betrouwbaar acht voor het bewijs. Gelet op de voornoemde, belastende verklaringen van zowel de aangevers als de medeverdachten, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij alleen maar even heeft gekeken en verder niets heeft gedaan, ongeloofwaardig.
Verder blijkt uit het dossier niet dat er sprake is van een vooropgezet plan of een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de andere verdachten als het gaat om het afpakken van spullen van de aangevers. Het tonen en het dreigen met een nepvuurwapen door verdachte leek voor de andere verdachten als een verrassing te komen, waardoor de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van medeplegen. Verdachte zal daarvan dan ook partieel worden vrijgesproken. Dit geldt ook voor andere handelingen die niet aan verdachte kunnen worden toegeschreven, zoals het roepen dat de aangevers stil moesten blijven staan, het schoppen/trappen van aangever [slachtoffer 1] en het gebruiken van geweld tegen aangever [slachtoffer 2] , nu [slachtoffer 2] zelf niet heeft verklaard over geweld dat tegen hem zou zijn gebruikt.
De rechtbank acht, op grond van het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld ten aanzien van [slachtoffer 1] en een poging daartoe ten aanzien van [slachtoffer 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 2 augustus 2021 te [plaats 2] , gemeente Terneuzen
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van schoenen en een JBL box, die geheel aan die [slachtoffer 1] toebehoorden
door een op een vuurwapengelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] te richten, althans te tonen, en vervolgens te roepen "Ga op je knieën zitten" en/of die [slachtoffer 1] te slaan/stompen;
2
op 2 augustus 2021 te [plaats 2] , gemeente Terneuzen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een tas en schoenen die geheel aan die [slachtoffer 2] toebehoorden
die [slachtoffer 2] een op een vuurwapengelijkend voorwerp, tegen het hoofd heeft gezet en daarbij heeft geroepen dat als die [slachtoffer 2] niet ging meewerken hij werd geslagen en tegen die [slachtoffer 2] heeft geroepen zijn tas en schoenen af te geven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het taakstrafverbod van artikel 77ma Sr van toepassing is. Hij vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 40 dagen waarvan 37 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten, verzoekt de verdediging om rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn. In die situatie acht de verdediging een geheel voorwaardelijke werkstraf op zijn plaats.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (een poging tot) diefstal met geweld, waarbij schoenen en een JBL box zijn afgenomen. De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren voor verdachte onbekenden. Het ‘verkeerd’ kijken door de slachtoffers naar de groep jongens op de kermis was kennelijk voldoende aanleiding voor de groep jongens om achter de slachtoffers aan te gaan, geweld (slaan en/of stompen) tegen [slachtoffer 1] te gebruiken en zelfs een nepvuurwapen op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] te richten. Verdachte heeft door dit volstrekt zinloze geweld de slachtoffers angst aangejaagd en heeft zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gehandeld. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat strafbare feiten zoals deze zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, te meer nu het feit is gepleegd op de openbare weg. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 25 april 2024. Daaruit volgt dat artikel 63 Sr van toepassing is, nu verdachte op 1 april 2022 een werkstraf heeft gekregen voor openlijke geweldpleging.
Raad voor de Kinderbescherming
Ook slaat de rechtbank acht op de briefrapportage van de Raad van 23 mei 2024 die over verdachte is opgemaakt. Uit die briefrapportage volgt dat verdachte niet wenste deel te nemen aan het strafonderzoek, omdat verdachte dat niet nodig vond. Over de persoonlijkheid van verdachte kan de Raad om die reden weinig naar voren brengen. Verdachte heeft zelf bij de Raad aangegeven dat het op alle vlakken goed met hem gaat en zijn moeder heeft dit erkend. Verder constateert de Raad dat verdachte zich na dit incident niet meer schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten. Bij e-mailbericht van 10 juni 2024 is hier door de Raad aan toegevoegd dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De Raad adviseert een ‘kale’ werkstraf op te leggen.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt in de onderhavige zaak rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn in jeugdstrafzaken is 16 maanden gerekend vanaf het moment dat een handeling wordt verricht waardoor de jeugdige kan verwachten dat een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 4 augustus 2021 aangehouden en verhoord voor de feiten. Dit betekent dat de zaak op 4 december 2022 afgedaan had moeten zijn. Nu dat niet is gebeurd en pas op 24 juni 2024 vonnis zal worden gewezen, is er sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Er is niet gebleken van omstandigheden waardoor de zaak niet eerder kon worden aangebracht op zitting of andere omstandigheden die deze forse overschrijding zouden kunnen verklaren of rechtvaardigen. De ontstane vertraging beoordeelt de rechtbank dan ook als een overschrijding van de redelijke termijn, die de rechtbank in strafmatigende zin zal meewegen bij de uiteindelijk op te leggen straf.
De strafoplegging
Allereerst overweegt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, dat het taakstrafverbod niet van toepassing is. Gelet op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is gepleegd, kan niet worden geoordeeld dat de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer zodanig is geweest dat artikel 77ma Wetboek van Strafrecht toepasselijk is.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf, conform het advies van de Raad, passend en geboden is. Zij legt aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op van 20 uren met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op een openbare weg;
feit 2:poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op een openbare weg;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 20 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
10 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. de Beer en mr. Kempen, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juni 2024.
Mr. Kempen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.