ECLI:NL:RBZWB:2024:4309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
02-078656-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een cardsharing-zaak met overschrijding van de redelijke termijn

Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die werd beschuldigd van het verkrijgen van voordeel uit cardsharing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak in ruime mate is overschreden, wat leidt tot een vermindering van het ontnemingsbedrag. De officier van justitie had een ontneming van € 70.000,- gevorderd, gebaseerd op de verklaring van de betrokkene dat hij ongeveer € 10.000,- per jaar had verdiend. De verdediging stelde echter dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op slechts € 11.284,23 moest worden vastgesteld, waarbij zij aanvoerden dat de betrokkene 90% van zijn inkomsten moest afstaan.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de betrokkene over zijn inkomsten niet aannemelijk was en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden geschat op € 66.760,-. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en het terug te betalen bedrag vastgesteld op € 30.000,-. De rechtbank heeft daarbij ook de wettelijke voorschriften in acht genomen, met name artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen in het belang van een eerlijke rechtsgang, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking is genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-078656-21 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 24 juni 2024
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. F. Bajrami, advocaat te Breda
waarnemend raadsman mr. T. Polat, advocaat te Breda

1.De procedure

Betrokkene is op 24 juni 2024 door de meervoudige kamer veroordeeld voor de tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juni 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene een voordeel heeft behaald ter hoogte van € 70.000,-. Dit bedrag is gebaseerd op de verklaring van betrokkene, afgelegd bij de politie waarin hij heeft verklaard ongeveer € 10.000,- per jaar te hebben verdiend. Dat betrokkene, zoals hij ter zitting heeft verklaard, veel minder zou hebben verdiend, namelijk dat hij slechts 10% van de opbrengst mocht behouden, acht de officier van justitie niet aannemelijk.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 11.284,23. De verklaring zoals afgelegd bij de politie is betrokkene door de verbalisanten in de mond gelegd. Betrokkene heeft 90% van de inkomsten af moeten staan, waarbij de inkomsten die hij uiteindelijk heeft verkregen moeten worden vastgesteld op
€ 14.524,23. De kosten die betrokkene heeft gemaakt, te weten € 3.240,-, moeten hier nog van af worden gehaald.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Dat betrokkene het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit het vonnis van 24 juni 2024. Betrokkene heeft het feit bekend.
Betrokkene heeft bij de politie verklaard dat hij met het bewezenverklaarde feit, te weten cardsharing, ongeveer € 10.000,- per jaar heeft verdiend. De tenlastegelegde periode bedraagt 7 jaar. Dat zou betekenen dat betrokkene € 70.000,- aan inkomsten uit cardsharing gedurende de tenlastegelegde periode heeft gehad. De gemaakte kosten, zoals deze door verdachte zijn begroot, bedroegen € 3.240,-. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank deze bedragen als uitgangspunt.
Met de officier van justitie acht de rechtbank de verklaring van betrokkene ter zitting over de verkregen inkomsten niet aannemelijk. De rechtbank overweegt hiertoe dat betrokkene eerst ter zitting heeft aangegeven dat het voordeel dat hij heeft verkregen op een veel lager bedrag moet worden vastgesteld nu hij 90% van de inkomsten af moest dragen aan ene [naam] . [naam] zou ook over de bankpas en inlogcode van verdachte hebben beschikt en zo geld hebben overgemaakt. Uit niets kan echter worden opgemaakt dat betrokkene ook daadwerkelijk 90% van de inkomsten heeft afgestaan. Dit valt in ieder geval niet op te maken uit de overgelegde bankafschriften. Gelet op de door betrokkene zelf overgelegde bankgegevens en ook zijn verklaring ter zitting, acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Betrokkene heeft niet inzichtelijk kunnen maken wanneer en op welke wijze hij deze inkomsten dan zou hebben afgedragen.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat voor de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan moet worden van de verklaring die betrokkene destijds bij de politie heeft afgelegd, namelijk dat hij € 10.000 per jaar zou hebben verdiend. Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt daarom geschat op € 66.760,- (€ 70.000,- - € 3.240,-).
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
Het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden in de periode 2011 tot en met 2018. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in ruime mate is overschreden. De rechtbank stelt vast dat dit tijdsverloop niet aan betrokkene en/of de verdediging is te wijten. De regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van het ontnemingsbedrag.
Alles afwegend zal de rechtbank het terug te betalen bedrag vaststellen op € 30.000,- en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 66.760,-;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 30.000,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
600 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. P.A.M. Wijffels en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Bles en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 juni 2024.