Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander zijn beroep heeft gemaakt van cardsharing. Gedurende een periode van zeven jaar heeft de verdachte aan honderden consumenten televisieabonnementen aangeboden via cardsharing en hiervoor geld ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak in ruime mate is overschreden. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, die kan worden omgezet in 90 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht.
De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde feit, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte, het proces-verbaal van aangifte en een technisch onderzoek. De verdachte heeft gedurende de periode van 6 september 2011 tot en met 22 mei 2018 in Etten-Leur samen met een ander opzettelijk gegevens aangeboden die bestemd waren voor het plegen van een misdrijf, door middel van technische ingrepen en valse signalen.
De rechtbank heeft geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar heeft in plaats daarvan de taakstraf opgelegd, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij inmiddels een vaste baan heeft en schuldenvrij is. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen bevolen, die zijn gebruikt voor de cardsharing activiteiten.