In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande semi-bungalow, vastgesteld op € 582.000 per 1 januari 2022. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 489.000. Belanghebbende is het niet eens met deze waardevaststelling en stelt dat de waarde maximaal € 430.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld aan de hand van de argumenten van belanghebbende en de beroepsgronden. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank stelt vast dat de referentiewoningen, die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt ter onderbouwing van de WOZ-waarde, beter gelegen zijn dan de woning van belanghebbende. De rechtbank komt tot de conclusie dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 465.000 moet worden vastgesteld.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de WOZ-waarde en de aanslag OZB dienovereenkomstig. De heffingsambtenaar moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden, maar er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk en openbaar gemaakt op 24 juni 2024.