ECLI:NL:RBZWB:2024:4280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
23/11723
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor aanplanten van een bos

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan Staatsbosbeheer voor het aanplanten van een bos aan de [straat] in [plaats]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen heeft deze vergunning verleend met een besluit van 12 februari 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard met een bestreden besluit van 31 oktober 2023. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door de heer [naam 1] van Particulier Natuurbeheer B.V. en het college door de heer [naam 2]. Staatsbosbeheer was vertegenwoordigd door mr. E.N. Vrijman.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. Eiser stelt dat door de aanleg van het bos waardevol grasland verloren gaat, wat negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit, met name voor akker- en weidevogels. De rechtbank overweegt dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks dat Staatsbosbeheer het bos al heeft aangeplant.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de afstand van de woning van eiser tot het perceel met het aangeplante bos te groot is om te spreken van een directe woon- en leefomgeving. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11723 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Staatsbosbeheer uit Amersfoort.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlenen van de omgevingsvergunning aan Staatsbosbeheer voor het aanplanten van een bos aan de [straat] in [plaats] .
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 12 februari 2021 verleend. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de heer [naam 1] van Particulier Natuurbeheer B.V. namens eiser, de heer [naam 2] namens het college en mr. E.N. Vrijman namens Staatsbosbeheer.

Totstandkoming van het besluit

2. Staatsbosbeheer heeft op 8 oktober 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanplanten van een bos aan de [straat] in [plaats] .
2.1.
Het college heeft met het besluit van 12 februari 2021 de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.3.
De commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Terneuzen (de commissie) heeft het college op 18 oktober 2023 geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
2.4.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en voor de motivering verwezen naar het advies van de commissie.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning voor het aanplanten van een bos aan de [straat] in [plaats] . Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend op 8 oktober 2020. Dit betekent dat de Wabo in dit geval van toepassing blijft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft eiser procesbelang?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat Staatsbosbeheer het bos aan de [straat] in [plaats] in april 2021 heeft aangeplant. Op de zitting heeft de rechtbank daarom met partijen besproken of eiser nog procesbelang heeft bij een inhoudelijk overdeel over de hiervoor verleende omgevingsvergunning. De rechtbank overweegt dat eiser met zijn beroep kan bereiken dat het grasland op het betrokken perceel wordt hersteld door het aangeplante bos weer te verwijderen en dat dit voor eiser feitelijke betekenis heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
De beroepsgronden
5. Eiser is van mening dat het college in het bestreden besluit niet of nauwelijks is ingegaan op zijn bezwaar dat door het omvormen naar essen- en beukenbos (potentieel) waardevol kruiden- en faunarijk grasland verloren gaat. Hierdoor krijgen onder meer akker- en weidevogels geen kans zich te vestigen. Verder zijn de adviezen van Dorp, Stad & Land geschreven door een landschapsdeskundige in plaats van een ecoloog. De ecoloog van Staatsbosbeheer preekt voor eigen parochie door te zeggen dat de biodiversiteit erop vooruit gaat. Dit gaat echter ten koste van de onder druk staande weide- en akkervogels. Het college heeft volgens eiser niet aannemelijk gemaakt dat de natuur er met deze bosaanleg op vooruit gaat.
Komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden?
6.1.
Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd. Als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van een bestemmingsplan, die strekken tot de bescherming van natuurwaarden van een perceel, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij in rechte niet kan opkomen. Soms kan het echter toch zo zijn dat met de bescherming van algemene belangen ook bescherming wordt gegeven aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van iemands directe woon- en leefomgeving. Dat is het geval als dat belang zo is verweven met het algemene belang dat wordt beschermd door de regels van het bestemmingsplan.
6.2.
Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de situering van de woning van eiser, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van eiser en het perceel met de bestemming “Natuur”, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woning en het perceel en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het perceel. Hieruit blijkt dat, anders dan eiser meent, voor deze beoordeling niet relevant is dat eiser beheerder is van het aangrenzende perceel, dat eigendom is van zijn echtgenote. Eiser woont op een rechtstreeks gemeten afstand van ongeveer 550 meter van het met bos aangeplante perceel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een recente uitspraak [1] geoordeeld dat een afstand van 600 meter maakt dat er niet kan worden gesproken van de directe woon- en leefomgeving van eiser. In dat geval strekken de betrokken normen uit het bestemmingsplan niet tot bescherming van de belangen van eiser. Dat eiser zich inspant om de natuurwaarden van het door hem beheerde perceel te behouden dan wel te verbeteren, maakt niet dat eiser een individueel belang heeft dat het bestemmingsplan beoogt te beschermen. Daarom kan wat hij heeft aangevoerd op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal om die reden de beroepsgronden van eiser niet inhoudelijk bespreken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 25 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3, aanhef en onder a
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de AbRvS van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:826.