ECLI:NL:RBZWB:2024:4271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
02-222609-23, 02-087343-23 (ttz gev) en 02-323891-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, vernieling en mishandeling met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, twee keer vernieling en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 juni 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank verwierp de verweren van noodweer en noodweerexces. De verdachte heeft zijn broer bedreigd en de auto van zijn broer vernield, evenals spullen van zijn vader. Daarnaast heeft hij geprobeerd om een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in zijn been te steken. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging en vernielingen wettig en overtuigend bewezen zijn, terwijl de poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van de auto van zijn vader. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder LVB-problematiek en agressieproblematiek, en heeft besloten om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-222609-23, 02-087343-23 (ttz gev) en 02-323891-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 21 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 juni 2024, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de zaken met parketnummers 02-222609-23 en 02-087343-23 gevoegd. Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummer 02-323891-21.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-087343-23
feit 1:zijn [broer van verdachte] heeft bedreigd;
feit 2:de auto van zijn [broer van verdachte] heeft vernield;
feit 3:meerdere spullen van zijn [vader van verdachte] heeft vernield;
feit 4:de auto van zijn [vader van verdachte] heeft gestolen;
02-222609-23
heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij hem heeft mishandeld door hem meerdere malen, dan wel eenmaal, te steken met een mes in zijn been.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de raadsman is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de feiten 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 02-087343-23. Deze feiten zijn namelijk klachtdelicten, zodat deze feiten alleen op klacht mogen worden vervolgd. Weliswaar bevat het dossier twee klachten van [broer van verdachte] en [vader van verdachte] , maar deze klachten zijn niet ondertekend. Uit het dossier blijkt evenmin dat [broer van verdachte] en [vader van verdachte] de uitdrukkelijke wens hebben om tot vervolging van verdachte over te gaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de aangiftes van [broer van verdachte] en [vader van verdachte] in combinatie met de aanvullende verhoren op pagina’s 8 en 14 van het dossier duidelijk blijkt dat zij de uitdrukkelijke wens hebben om tot vervolging van verdachte over te gaan. Tijdens deze aanvullende verhoren wordt namelijk aan hen gevraagd of zij de aangifte willen doorzetten, waarop zij beiden “ja” hebben geantwoord.
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 164 Sv volgt dat een klacht zowel mondeling als schriftelijk tegen een bevoegde ambtenaar kan worden gedaan. Artikel 164 Sv bevat verder geen nadere vormvoorschriften met betrekking tot de inhoud van de klacht. In ieder geval moet voldoende duidelijk zijn dat het de wens is van het slachtoffer dat vervolging wordt ingesteld. De rechtbank stelt vast dat tijdens de aanvullende verhoren van [broer van verdachte] en [vader van verdachte] aan hen is gevraagd of zij de aangifte willen doorzetten. Hierop hebben zij beiden “ja” geantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de klachten dan ook mondeling tegen een bevoegde ambtenaar gedaan en blijkt hieruit duidelijk dat het de wens is van [broer van verdachte] en [vader van verdachte] dat vervolging tegen verdachte wordt ingesteld. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die wens tot vervolging. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van alle feiten.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-087343-23
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging van de [broer van verdachte] en de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling van diens auto wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige] (hierna: [getuige] ), de vriendin van de broer van verdachte.
Feit 3 kan wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de aangifte van de [vader van verdachte] en de op dit punt bekennende verklaring van verdachte.
De officier van justitie vordert vrijspraak van de onder feit 4 ten laste gelegde diefstal, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad om zich de auto wederrechtelijk toe te eigenen.
02-222609-23
De officier van justitie acht op grond van het dossier de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Er is sprake van voorwaardelijk opzet. Door hangend door het bijrijdersportier meerdere steekbewegingen te maken richting het bovenbeen van [slachtoffer] heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, bewust aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-087343-23
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 omdat de verklaringen van [broer van verdachte] en [getuige] niet geloofwaardig zijn. Zij kennen elkaar goed en hebben elkaar voor het afleggen van de verklaringen gesproken. Dit beïnvloedt de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen.
Ook dient vrijspraak te volgen van feit 2 omdat verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het vernielen van de auto.
Daarnaast dient vrijspraak te volgen van feit 4, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de auto van zijn vader zonder toestemming heeft weggenomen.
Voor de bewezenverklaring van de onder feit 3 ten laste gelegde vernieling refereert de verdediging zich naar het oordeel van de rechtbank.
02-222609-23
De verdediging bepleit vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling omdat geen sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Ook moet verdachte worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-087343-23
Feit 1: bedreiging [broer van verdachte]
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend is bewezen. De verklaring van aangever [broer van verdachte] dat verdachte heeft gezegd: “Moet je komen dan steek ik je neer”, wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze twee verklaringen te twijfelen. Bovendien heeft verdachte bij de rechter-commissaris zelf verklaard dat hij die dag boos was.
Feit 2: vernieling auto [broer van verdachte]
De rechtbank stelt vast dat ook hier de verklaring van [broer van verdachte] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . De rechtbank ziet opnieuw geen aanleiding om te twijfelen aan die twee verklaringen. Zij gaat er dan ook van uit dat verdachte in de auto van zijn vader is gestapt en met deze auto tegen de auto van zijn broer is aangereden, waardoor die laatste auto schade heeft opgelopen. Dat verdachte met opzet tegen de auto van zijn broer is aangereden, leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte kort daarvoor tegen zijn broer heeft gezegd dat hij moest oppassen omdat verdachte anders de vossenvelgen van zijn auto zou vernielen. Ook dit wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] : zij heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij de velgen en de auto van zijn broer zou vernielen en vervolgens naar buiten ging.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij door zijn broer uit de auto van zijn vader werd getrokken, waardoor die laatste auto per ongeluk tegen de auto van zijn broer is aangereden, niet geloofwaardig. Voor dit scenario zitten geen aanknopingspunten in het dossier. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat de broer van verdachte op enig moment naar buiten is gegaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte opzettelijk de auto van [broer van verdachte] heeft vernield.
Feit 3: vernieling inboedel [vader van verdachte]
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de aangifte van [vader van verdachte] en de op dit punt bekennende verklaring van verdachte.
Feit 4: diefstal auto [vader van verdachte]
De rechtbank spreekt verdachte van dit feit vrij, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de auto van [vader van verdachte] zich wederrechtelijk toe te eigenen.
02-222609-23
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 29 augustus 2023 samen met zijn vriendin [naam] (hierna: [naam] ) met de auto naar het huis van verdachte in de [woonadres] is gegaan. Verdachte en [slachtoffer] hadden een discussie over een scooter. Op enig moment loopt verdachte terug zijn woning in en gooit [slachtoffer] de ruit naast de voordeur van de woning van verdachte in.
De verklaringen van verdachte en [slachtoffer] over wat er na het ingooien van de ruit is gebeurd, lopen uiteen: [slachtoffer] heeft, kort gezegd, verklaard dat hij terug de auto in stapte omdat hij wilde wegrijden, maar dat verdachte toen naar buiten kwam gerend. Verdachte rende naar de passagierskant van de auto, waar op dat moment [naam] zat. De ramen van de auto stonden open. Vervolgens dook verdachte door het passagiersraam over [naam] heen en maakte hij meerdere stekende bewegingen richting het been van [slachtoffer] . Hierdoor heeft [slachtoffer] een steekwond in zijn been opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij terug naar buiten was gelopen, omdat hij aan [slachtoffer] wilde vragen waarom hij zijn ruit kapot had gegooid. Binnen in de woning had verdachte een mes gepakt. Op het moment dat hij buiten kwam, zag hij dat [slachtoffer] voor de auto stond en dat [slachtoffer] een mes vast had. Uit zelfverdediging heeft verdachte toen één keer met het mes in het been van [slachtoffer] gestoken.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van [naam] . De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze twee verklaringen. [slachtoffer] en [naam] zijn namelijk beiden direct na het incident verhoord. Ook maken zij de situatie niet erger dan het is en verklaren zij eerlijk over dingen die zij niet gezien hebben of niet zeker weten.
De rechtbank volgt dan ook de lezing van [slachtoffer] en [naam] en gaat ervan uit dat verdachte, terwijl hij door het raam aan de passagierskant hing, eenmaal met een mes in het been van [slachtoffer] heeft gestoken.
Primair: poging zware mishandeling?
De vraag die eerst moet worden beantwoord is of dit handelen gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling, zoals primair ten laste is gelegd. Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er kan echter ook sprake van zijn voorwaardelijk opzet. Daarvoor geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg.
De rechtbank is van oordeel dat het steken met een mes in het bovenbeen onder bepaalde omstandigheden de aanmerkelijke kans in het leven kan roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Daarvoor is onder andere van belang hoe vaak en met welke kracht er is gestoken, met wat voor soort mes en de plaats waar het slachtoffer in zijn bovenbeen is gestoken. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met wat voor een soort mes er is gestoken en met welke kracht er is gestoken. Wel blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] één keer in het midden van het bovenbeen is geraakt aangezien hij één oppervlakkige steekwond heeft in het midden van zijn bovenbeen De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Zij zal verdachte daarom vrij spreken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Subsidiair: mishandeling?
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het handelen van verdachte een mishandeling oplevert, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
In dat kader is door de verdediging vrijspraak bepleit omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Volgens de verdediging moest verdachte zich namelijk verdedigen tegen de wederrechtelijke aanranding van zijn huis, omdat de ruit naast de voordeur van de woning van verdachte door [slachtoffer] werd ingegooid. Vervolgens moest verdachte zich verdedigen tegen [slachtoffer] , omdat [slachtoffer] een mes vasthad en verdachte zich daardoor bedreigd voelde.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar sprake was van een wederrechtelijke aanranding van de woning van verdachte doordat [slachtoffer] de ruit van de woning van verdachte had ingegooid met stenen, maar dat op het moment dat verdachte terug naar buiten loopt met een mes deze wederrechtelijke aanranding voorbij was. [slachtoffer] was namelijk al weggelopen van de situatie en was in zijn auto gaan zitten om weg te rijden. Verdachte hoefde zich, noch zijn huis, op dat moment nog ergens tegen te verdedigen. Het is juist verdachte zelf die met een mes richting de auto van [slachtoffer] loopt en, terwijl hij door het passagiersraam hangt, meerdere malen met een mes heeft gestoken richting het been van [slachtoffer] . Hij heeft ook verklaard dat hij naar de auto liep om verhaal te halen. Dit handelen moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als verdedigend maar als aanvallend worden aangemerkt.
Voor zover is betoogd dat verdachte zich moest verdedigen omdat [slachtoffer] een mes bij zich had, merkt de rechtbank het volgende op. Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank uit van de lezing van [slachtoffer] , zodat zij het door verdachte geschetste scenario dat verdachte zich moest verdedigen omdat [slachtoffer] voor de auto stond en een mes vasthad niet volgt.
Gelet op het voorgaande komt verdachte dan ook geen beroep op noodweer toe.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem één keer met een mes in het been te steken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-087343-23
Feit 1op 6 februari 2023 te Breda [broer van verdachte] (zijnde zijn broer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [broer van verdachte] dreigend de woorden toe te voegen "moet je komen dan steek ik je neer";
Feit 2op 6 februari 2023 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een auto die aan [broer van verdachte] (zijnde zijn broer) toebehoorde heeft vernield;
Feit 3op 6 februari 2023 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een dressoir en een waterkoker en een vuilnisbak die aan [vader van verdachte] (zijnde zijn vader) toebehoorden heeft vernield;
02-222609-23
op 29 augustus 2023 te Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal in het been van die [slachtoffer] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 02-222609-23 verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt. De rechtbank heeft hiervoor onder 4.3.2 overwogen dat geen sprake was van een noodweersituatie, zodat de rechtbank niet toe komt aan een beoordeling van het beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast en vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hij verzoekt aan het voorwaardelijke deel de door de jeugdreclassering op zitting voorgestelde bijzondere voorwaarden te koppelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoon van verdachte. Gelet op hetgeen door de medewerker van de jeugdreclassering op zitting naar voren is gebracht, moeten de feiten in licht verminderde mate aan verdachte worden toegerekend. Er is bij verdachte sprake van LVB problematiek en agressieproblematiek. Gelet hierop moet toepassing worden gegeven aan het jeugdstrafrecht. Het is bovendien van belang dat verdachte wordt behandeld. Verzocht wordt dan ook een werkstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, omdat een jeugddetentie de behandelingen kan doorkruisen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 6 februari 2023 schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Verdachte had aan de telefoon ruzie met zijn [vader van verdachte] en werd enorm boos. Hij heeft toen de waterkoker, vuilnisbak en een dressoir van zijn vader vernield. Vervolgens werd verdachte boos op zijn [broer van verdachte] en heeft hij zijn broer bedreigd. Ook heeft verdachte de auto van zijn broer vernield door met de auto van zijn vader hard tegen de auto van zijn broer aan te rijden, waardoor die auto over de auto van zijn broer is gereden. Hierdoor heeft de auto van zijn broer flinke schade opgelopen. Deze gebeurtenis is voor de broer en vader van verdachte zelfs aanleiding geweest om ergens anders te gaan wonen, omdat zij niet meer met verdachte in één huis willen wonen. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich op 29 augustus 2023 schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft meerdere malen met een mes richting het been van [slachtoffer] gestoken, waarbij [slachtoffer] één keer met het mes is geraakt. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] een steekwond in zijn bovenbeen opgelopen die hij in het ziekenhuis heeft moeten laten hechten. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke, maar ook de psychische integriteit van [slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld waarbij gebruik wordt gemaakt van een mes, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers ook psychische gevolgen met zich kan brengen. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte op enig moment zijn woning binnen is gegaan en daar een mes heeft gepakt. Vervolgens heeft verdachte met dat mes door het raam van een auto heen, meerdere steekbewegingen richting [slachtoffer] gemaakt. Deze ongecontroleerde actie van verdachte had heel anders af kunnen lopen. Dat [slachtoffer] relatief gering letsel heeft opgelopen is dan ook niet aan verdachte te danken geweest, maar aan zijn eigen kordate optreden en een dosis geluk.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Dit is niet de eerste keer dat verdachte zich schuldig maakt aan geweldsfeiten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor mishandeling, bedreiging, vernieling en openlijke geweldpleging. Er is dus sprake van recidive en de rechtbank zal dit in het nadeel van verdachte meewegen.
De rechtbank weegt verder in het nadeel van verdachte mee dat de feiten zijn gepleegd in de proeftijd van een eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijk jeugddetentie. Daar komt bij dat de mishandeling zelfs is gepleegd ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de zaken van 6 februari 2023.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Een rapport van een psychiater of een psycholoog is niet beschikbaar en hetgeen de medewerker van de jeugdreclassering daarover op zitting naar voren heeft gebracht is daarvoor onvoldoende.
Wel zal de rechtbank rekening houden met het reclasseringsrapport van 27 mei 2024 dat over verdachte is opgemaakt en de toelichting ter zitting op dat rapport door de jeugdreclassering. Uit het rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van ADHD, autisme, een disharmonisch intelligentieprofiel en een norm overschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast is er bij verdachte sprake van LVB problematiek. Verdachte zijn handelingsvaardigheden zijn minder ver ontwikkeld dan je van zijn kalenderleeftijd mag verwachten. Zo lijkt hij enigszins beperkt in het organiseren van zijn eigen gedrag, het inschatten van de risico’s van zijn handelen en handelt hij vaak impulsief. Gelet daarop wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering ziet bij verdachte een delictpatroon aangaande geweldsfeiten. Hiervoor is recentelijk de noodzakelijke behandeling ingezet. Het risico op recidive is daardoor wat afgenomen. Er is inmiddels meer inzicht in de persoon en problematiek van verdachte, maar verdachte heeft nog een lange weg te gaan. Verdachte is gemotiveerd voor de begeleiding en behandeling. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden het meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering, het volgen van een ambulante behandeling, begeleid wonen en het meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding.
Op zitting is door de deskundige van de jeugdreclassering naar voren gebracht dat de jeugdreclassering een ander advies heeft ten aanzien van de bijzondere voorwaarden dan in het rapport van de (volwassen)reclassering is vermeld. Zo adviseert zij begeleid wonen niet als bijzondere voorwaarde op te leggen omdat dit voor verdachte niet passend is. Verdachte is meer gebaat bij een eigen woning. Wel adviseert zij als extra bijzondere voorwaarde op te leggen het meewerken aan begeleiding door [stichting] . De begeleiding door [stichting] verloopt op dit moment goed en verdachte heeft al veel stappen in de goede richting gezet.
De rechtbank zal dit advies van de jeugdreclassering overnemen, omdat verdachte op dit moment door deze instantie wordt begeleid en behandeld. Ook volgt de rechtbank het advies om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank het vooral van belang dat verdachte wordt behandeld, dat deze behandeling kan doorlopen en dat hij zich niet langer schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten. Zij zal daarom aan verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 160 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde begeleid wonen en met als extra bijzondere voorwaarde het meewerken aan begeleiding door [stichting] .

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert in de zaak met parketnummer 02-222609-23 een schadevergoeding van € 1.522,00.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid nu stukken ter onderbouwing van het precieze schadebedrag ontbreken, maar uit het dossier wel blijkt dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit materiële schade heeft opgelopen in de vorm van een kapotte broek, bebloede schoen en reinigingskosten van de autostoel. De rechtbank zal die schade begroten op een bedrag van € 250,00. De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 250,00. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade niet is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 72 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Breda van 13 december 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in zijn geheel worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten gelet op de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Zij acht het voornamelijk van belang dat de behandeling van verdachte kan blijven doorlopen. Wel zal de rechtbank de vordering gedeeltelijk toewijzen, namelijk voor de duur van vijf weken jeugddetentie en bepalen dat dit wordt omgezet naar een werkstraf van 90 uren. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen en de proeftijd verlengen met één jaar.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
02-087343-23
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-087343-23,
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
02-087343-23,
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
02-087343-23,
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
02-222609-23, subsidiair:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
80 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering William Schrikker Groep en zicht meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan begeleiding door [stichting] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering en zo lang als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- draagt de gecertificeerde instelling jeugdreclassering stichting William Schrikker Groep op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf van 72 dagen jeugddetentie, die bij vonnis d.d. 13 december 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-323891-21,
een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
5 weken jeugddetentie;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie wordt vervangen door
een werkstraf van 90 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
35 dagen;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af en verlengt de proeftijd met één jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 250,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] (parketnummer 02-222609-23), € 250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 5 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 02222609-23 op;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 02087343-23 op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juni 2024.
Mrs. Skalonjic en Mullers zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
02-087343-23
1
hij op of omstreeks 6 februari 2023 te Breda [broer van verdachte] (zijnde zijn broer) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [broer van verdachte] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen "moet je komen dan steek ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 6 februari 2023 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [broer van verdachte] (zijnde zijn broer), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
(art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 6 februari 2023 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een dressoir en/of een waterkoker en/of een vuilnisbak, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [vader van verdachte]
(zijnde zijn vader), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
(art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 6 februari 2023 te Breda een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [vader van verdachte] (zijnde zijn vader), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art. 310 Wetboek van Strafrecht)
02-222609-23
hij op of omstreeks 29 augustus 2023 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp, in het been van die [slachtoffer] voornoemd heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 augustus 2023 te Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in het been van die [slachtoffer] te steken;
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)