Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die betrokken was bij de inrichting van een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft behaald door het ter beschikking stellen van zijn schuur voor de hennepkwekerij. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier werd geschat op € 36.000,00, na aftrek van energiekosten en netwerkkosten. De verdediging stelde echter dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager was, namelijk € 24.000,00, en voerde aan dat de kosten van Enexis in mindering moesten worden gebracht.
De rechtbank heeft de periode waarin het wederrechtelijk voordeel is verkregen vastgesteld op 17 maanden, van juli 2020 tot en met november 2021, met een maandelijkse huur van € 1.500,00. Na beoordeling van de bewijsmiddelen en de verklaringen van de betrokkene, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 25.500,00. Na aftrek van de energiekosten van € 19.877,79 en netwerkkosten van € 2.573,69, heeft de rechtbank het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 3.048,52.
De rechtbank heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat en heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juni 2024.