ECLI:NL:RBZWB:2024:4268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
02-307611-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die betrokken was bij de inrichting van een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft behaald door het ter beschikking stellen van zijn schuur voor de hennepkwekerij. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier werd geschat op € 36.000,00, na aftrek van energiekosten en netwerkkosten. De verdediging stelde echter dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager was, namelijk € 24.000,00, en voerde aan dat de kosten van Enexis in mindering moesten worden gebracht.

De rechtbank heeft de periode waarin het wederrechtelijk voordeel is verkregen vastgesteld op 17 maanden, van juli 2020 tot en met november 2021, met een maandelijkse huur van € 1.500,00. Na beoordeling van de bewijsmiddelen en de verklaringen van de betrokkene, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 25.500,00. Na aftrek van de energiekosten van € 19.877,79 en netwerkkosten van € 2.573,69, heeft de rechtbank het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 3.048,52.

De rechtbank heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat en heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-307611-22
vonnis van de rechtbank d.d. 21 juni 2024
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Capelle aan den IJssel

1.De procedure

Betrokkene is op 21 juni 2024 door de rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en medeplichtigheid aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 juni 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De officier van justitie heeft daarbij de vordering gewijzigd.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald van € 13.548,52. Dit bedrag is gebaseerd op de verklaring van betrokkene dat hij per maand € 1.500,00 ontving voor het ter beschikking stellen van zijn schuur. Voor de periode waarover betrokkene dit bedrag heeft ontvangen, heeft de officier van justitie zich aangesloten bij het rapport van de politie met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet daarop gaat de officier van justitie uit van een periode van 24 maanden, te weten van december 2019 tot en met december 2021. Hiermee komt de officier van justitie op een voordeel van € 36.000,00.
De officier van justitie heeft daarop de energiekosten van € 19.877,79 en de netwerkkosten van € 2.573,69 in mindering gebracht.

3.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat betrokkene gedurende 16 maanden een geldbedrag van € 1.500,00 per maand heeft ontvangen voor het ter beschikking stellen van zijn schuur, hetgeen een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 24.000,00 oplevert.
De raadsman gaat daarbij uit van een periode van augustus 2020 tot en met november 2021 en heeft daartoe gewezen op de verklaring van betrokkene en het feit dat betrokkene in december 2021 geen huur meer heeft ontvangen.
De raadsman heeft aangevoerd dat op het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 24.000,00 de kosten van Enexis Netbeheer B.V. in mindering moeten worden gebracht.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 juni 2024 bewezen verklaard dat betrokkene de schuur bij zijn woning ter beschikking heeft gesteld voor de inrichting van een hennepkwekerij vanaf juli 2020 tot en met 8 december 2021. Zoals uit de bij dat vonnis gevoegde bewijsmiddelen volgt, heeft betrokkene ter zitting verklaard dat hij daarvoor maandelijks een geldbedrag van € 1.500,00 ontving. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat betrokkene gedurende 17 maanden, te weten van juli 2020 tot en met november 2021, een bedrag van € 1.500,00 heeft ontvangen, waarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal € 25.500,00 betreft. Op dit bedrag zal de rechtbank de energiekosten van € 19.877,79 en de netwerkkosten van € 2.573,69 in mindering brengen.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank het genoten wederrechtelijke verkregen voordeel schatten op € 3.048,52.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 3.048,52 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 3.048,52.
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag van
€ 3.048,52, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
60 dagen.
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.M. van de Vrede en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juni 2024.
Mrs. Skalonjic, Mullers en Van de Vrede zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.