ECLI:NL:RBZWB:2024:4267

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
02/334281-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling in een uitgaansgebied met gevolgen voor slachtoffers

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en mishandeling. De zaak vond plaats in een druk uitgaansgebied in Bergen op Zoom op 16 december 2023. De verdachte heeft tijdens een conflict met een onbekende man, [slachtoffer 1], meerdere keren met kracht in het gezicht gestompt en hem geschopt terwijl hij op de grond zat. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling en de mishandeling van [slachtoffer 2] wel bewezen waren. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en er was voldoende bewijs, waaronder camerabeelden en aangiftes van de slachtoffers.

De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uur, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten. De verdachte had de eerste slaande beweging gemaakt en het geweld had grote impact op de slachtoffers, die bang waren om opnieuw met geweld geconfronteerd te worden. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte in het geweldsincident en de gevolgen voor de slachtoffers, en legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/334281-23
vonnis van de meervoudige kamer van 21 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsman mr. T. van Riel, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 juni 2024, waarbij de officier van justitie mr. L.A. Pronk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel openlijk en in vereniging geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gepleegd;
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd voor de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou komen te overlijden.. De officier van justitie acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de mishandeling van feit 2 wel wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op dede aangiftes, de beelden en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Het eenmaal met kracht trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] kan niet automatisch tot de conclusie leiden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd voor de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de mishandeling van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte meerdere keren achter elkaar met zijn vuist in het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gestompt, terwjjl [slachtoffer 1] half op straat ligt. Een paar tellen daarna heeft verdachte één keer tegen het gezicht van [slachtoffer 1] geschopt toen die probeerde op te staan en op zijn knieën op de straat zat. De vraag is hoe dit handelen van verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden.
Primair: poging doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het dossier en het onderzoek op zitting volgt niet dat verdachte de dood van [slachtoffer 1] echt wilde. Vol opzet op de dood kan dan ook niet bewezen worden, maar ook voorwaardelijk opzet niet. Daarvoor is nodig dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen.
De beantwoording van de vraag of gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Anders gezegd moet het gaan om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Op zitting zijn de camerabeelden van het incident afgespeeld. Weliswaar is het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel, maar het meermalen stompen in het gezicht zoals verdachte heeft gedaan, roept naar het oordeel van de rechtbank geen reële kans op overlijden in het leven. Daar speelt ook een rol bij dat [slachtoffer 1] op dat moment op straat zit en zijn hoofd ruimte heeft om maximaal ‘mee te geven’ met de stompen. Daardoor is de impact lager is dan wanneer [slachtoffer 1] met zijn hoofd op de grond zou hebben gelegen en van boven naar beneden was geslagen. Die ruimte om ‘mee te geven’ had het hoofd van [slachtoffer 1] ook toen verdachte er tegen schopte. Toen zat [slachtoffer 1] op zijn knieën. Dat heeft een mindere impact dan bijvoorbeeld een ‘voetbalschop’ tegen het hoofd van een op de grond liggend slachtoffer. Ook met die schop erbij kan een aanmerkelijke kans op de dood niet bewezen worden. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging doodslag.
Subsidiair: poging zware mishandeling
Aangezien verdachte over de subsidiaire poging tot zware mishandeling een bekennende verklaring heeft afgelegd en daarvoor geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 52 van het eindproces-verbaal);
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 16 december 2023, pagina 84 e.v. van het eindproces-verbaal;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 7 juni 2024;
Feit 2
Aangezien verdachte over feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en daarvoor geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer 2] , pagina 70 en 71 van het eindproces-verbaal;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 7 juni 2024;
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 16 december 2023 te Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 1] meermalenmet kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt envervolgens op het moment
dat voornoemde [slachtoffer 1] probeerde op te staan, voornoemde [slachtoffer 1] in het gezichtheeft geschopt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 16 december 2023 te Bergen op Zoom [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met kracht in het gezicht
te stompen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 150 uur met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast verzoekt de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 2 maanden met een proeftijd van twee jaar. Aan deze voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie en refereert zich voor de strafoplegging aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en mishandeling. Verdachte kreeg ’s nachts op straat in een druk uitgaansgebied onenigheid met onder andere de hem onbekende [slachtoffer 1] en maakte op enig moment de eerste slaande beweging. De situatie is daarna verder geëscaleerd. Op enig moment kwam [slachtoffer 1] half liggend op de grond terecht, waarna verdachte grof geweld tegen hem gebruikte door hem meerdere keren achter elkaar in zijn gezicht te stompen en uiteindelijk ook een keer met kracht tegen het hoofd te schoppen. Hierdoor heeft [slachtoffer 1] even zijn bewustzijn verloren.
[slachtoffer 1] heeft door het geweld een kneuzing in het aangezicht opgelopen en een lichte hersenschudding. Dat [slachtoffer 1] niet ernstiger gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken geweest. [slachtoffer 2] is door verdachte op zijn rechteroog gestompt. Het spreekt voor zich dat zij pijn hebben ervaren. Dat het feit nog altijd grote impact heeft op beide slachtoffers is op zitting gebleken. Beide hebben toegelicht bang te zijn om in een soortgelijke situatie terecht te komen en onverwacht met geweld te worden geconfronteerd.
Tot slot heeft het geweldsincident zich in op straat afgespeeld in een druk uitgaansgebied, waardoor ook niets vermoedende voorbijgangers met dit zinloos geweld zijn geconfronteerd.
De persoon van verdachte
Verdachte is niet alleen degene die op straat de eerste slaande beweging heeft gemaakt, maar hij had ook ruim de tijd en een prima mogelijkheid om zich aan de onenigheid te onttrekken. Die vond namelijk plaats pal voor de deur van de woning van zijn zus, die ook op straat aanwezig was. In plaats van gewoon naar binnen te gaan, heeft verdachte echter steeds weer de confrontatie gezocht. Uiteindelijk zou het om niet meer zijn gegaan dan een beledigende opmerking over een vader in het algemeen, waarvan verdachte wist dat die zijn ook aanwezige vriend [naam] persoonlijk zou raken. Dat met name ook [slachtoffer 1] niet is weggelopen doet niet af aan de bijzonder kwalijke rol van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte van 30 april 2024 blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Dit is weliswaar de eerste keer dat verdachte is aangehouden en voor de rechtbank moet verschijnen, maar het is dan ook meteen een verontrustend feit. In haar advies van 20 mei 2024
ziet de reclassering middelengebruik, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren als delict gerelateerde factoren. Verdachte was ten tijde van de tenlastelegging onder invloed van alcohol in gezelschap van zijn vrienden. Verdachte lijkt moeite te hebben emoties te reguleren en volgens de reclassering zijn interventies nodig om verdachte hierin nieuwe vaardigheden aan te leren. Verdachte lijkt hiervoor open te staan. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppelde een aantal specifieke bijzondere voorwaarden.
ConclusieAlles overwegend vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doen aan de ernst van de poging zware mishandeling van feit 1. De rechtbank acht een langere taakstraf van 180 uur passend en geboden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden passend, met daaraan ook gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een langere proeftijd van 3 jaar verbinden. Gelet op de plotselinge en hevige geweldsuitbarsting vindt de rechtbank dat een voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte langere tijd moet stimuleren een andere keuze te maken als iemand weer iets zegt wat hem niet bevalt.

7.De benadeelde partij

Feit 1 subsidiair
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert een vergoeding van € 1.500,- voor immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte feitelijk samen met een zijn vriend [naam] geweld heeft gepleegd tegen de benadeelde partij en dat zij beide aansprakelijk zijn voor de schade. [naam] heeft op dezelfde zitting terecht gestaan in de zaak met parketnummer 02/031168-24, maar bij hem is het geweld ten laste gelegd als openlijk geweld in vereniging. Bij vonnis van gelijke datum wordt hij daarvoor ook veroordeeld. Verdachte heeft echter een grotere rol gespeeld bij het toegepaste geweld waaruit de schade is ontstaan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de totale schadevergoeding te verdelen, in die zin dat aan verdachte 70% van de ontstane schade wordt toegerekend en aan [naam] 30%. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 1.050,-, terzake immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Feit 2
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]vordert een schadevergoeding van € 620,- voor feit 2 waarvan € 370,- aan materiële en € 250,- aan immateriële kosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Ter zitting is echter gebleken dat de door de benadeelde partij opgevoerde immateriële kosten niet juist zijn opgevoerd. Het betreffen gederfde inkomsten omdat de benadeelde partij een week niet kon werken. Het zijn dus materiële kosten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-, namelijk € 250,- voor de kleding en € 250,- aan gederfde inkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 16 december 2023. Bij de kleding heeft de rechtbank rekening gehouden met de afschrijvingskosten.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige wijst de rechtbank de vordering af.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 57, 302 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 subsidiair
Poging zware mishandeling;
Feit 2
Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij Novadic-Kentron op het adres Laan van Brabant 22 te Roosendaal. Verdachte blijft zich melden (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie I-Respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
Feit 1 subsidiair
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van € 1.050,-, aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2023;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1), € 1.050,- te betalen vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf
16 december 2023;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van € 500,- aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 16 december 2023;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 500,- te betalen vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf
16 december 2023;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juni 2024.
Mr. R.J.H. de Brouwer en mr. J. van Riet zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Feit 1
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) op het moment
dat voornoemde [slachtoffer 1] probeerde op te staan, voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) op het moment
dat voornoemde [slachtoffer 1] probeerde op te staan, voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Bergen op Zoom openlijk, te weten, in de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht
en/of tegen het hoofd te slaan en/of stompen en/of (vervolgens) op het moment dat voornoemde [slachtoffer 1] probeerde op te staan, voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht
en/of tegen het hoofd, althans het lichaam, te schoppen en/of trappen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 16 december 2023 te Bergen op Zoom [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht
te slaan en/of stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )