ECLI:NL:RBZWB:2024:4261

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
24/3365
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, die stelt dat verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 23 oktober 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had het UWV in gebreke gesteld op 26 maart 2024, waarna de termijn voor een beslissing was verstreken.

De rechtbank stelt vast dat het UWV niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken heeft beslist, en dat er geen nieuw besluit is genomen. De rechtbank legt het UWV een beslistermijn van vier maanden op om alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat er slechts één dwangsom kan worden verbeurd, aangezien eiseres één bezwaarschrift heeft ingediend tegen twee besluiten die inhoudelijk samenhangen.

Daarnaast stelt de rechtbank de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de ingebrekestelling op 26 maart 2024 is ontvangen en er sindsdien meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden, welke kosten zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, en is openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.E. Mussche),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 23 oktober 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 23 oktober 2023. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
. [2] Verweerder had dus uiterlijk op 7 december 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft verweerder op 26 maart 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Uit het verweerschrift van 30 april 2024 blijkt dat de beslistermijn is overschreden vanwege de zeer beperkte capaciteit aan verzekeringsartsen en de daarmee gepaard gaande grote werkvoorraden. Het is het UWV niet bekend binnen welke termijn een beslissing kan worden genomen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige heroverweging. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat het UWV vier maanden de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer ABRvS 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:818) volgt dat in beginsel per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is. Een uitzondering op dit beginsel geldt in de situatie waarin aanvragen - inclusief bezwaarschriften - (nagenoeg) gelijktijdig zijn ingediend en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit eveneens bij het vaststellen van een gerechtelijke dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d, tweede lid van de Awb.
5.1.
Eiseres heeft één bezwaarschrift ingediend tegen twee besluiten, daterend van 13 september 2023, respectievelijk 14 september 2023. De besluiten hebben betrekking op de toekenning van een WIA-uitkering aan eiseres, respectievelijk de beëindiging daarvan. Gelet op de samenhang tussen de beide besluiten, oordeelt de rechtbank dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom kan worden verbeurd.
5.2.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 26 maart 2024 bij het UWV is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5.2. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door verweerder al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1. berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen 4 maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.A. Jonkers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.