ECLI:NL:RBZWB:2024:4257

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
10537183 CV EXPL 23-2145 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op vergoeding van een lower body lift operatie in het kader van zorgverzekering

In deze zaak vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat zij recht heeft op vergoeding van een lower body lift operatie door CZ Zorgverzekeringen N.V. De kern van het geschil draait om de vraag of er sprake is van een verminking volgens de Pittsburgh Rating Scale (PRS) en of CZ de aanvraag voor vergoeding terecht heeft afgewezen. [Eiseres] heeft in het verleden een maagverkleining ondergaan en is fors afgevallen, waardoor zij nu een aanvraag voor een lower body lift heeft ingediend. CZ heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat er geen sprake is van een aantoonbare lichamelijke functiestoornis of verminking zoals bedoeld in de zorgverzekeringswet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beoordeling van de aanvraag niet alleen op basis van foto’s mag plaatsvinden, maar ook aan de hand van de tabel uit de Werkwijzer. De rechter oordeelt dat CZ onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de indicatie van de medisch specialist niet navolgbaar is en dat er wel degelijk sprake is van een PRS 3 in verschillende lichaamsgebieden. De vordering van [eiseres] wordt toegewezen, en CZ wordt veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de operatie tot een maximumbedrag van € 25.000,00, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10537183 \ CV EXPL 23-2145
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: Arag Rechtsbijstand,
tegen
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
te Tilburg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: CZ,
gemachtigde: mr. J.A. Buur.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juli 2023
- de mondelinge behandeling van 13 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de akte van [eiseres]
- de akte van CZ.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staan de volgende relevante feiten vast:
[eiseres] is verzekerd bij CZ;
[eiseres] heeft in juli 2014 een maagverkleining ondergaan en is sindsdien fors afgevallen en op een lager stabiel gewicht;
op 12 april 2019 heeft [eiseres] een aanvraag ingediend bij CZ voor het vergoeden van een lower body lift in combinatie met fleur-de-lis abdominoplastiek en liposculpture: “
abdominoplastiek inclusief verwijderen huid-/vertoverschot van flanken, buitenzijde bovenbenen en billen en opbouwplastiek billen (lower body lift). Inclusief eventuele lift/reductie mons pubis.”;
CZ heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 8 mei 2019 omdat niet aan de vereisten zoals vermeld in de polisvoorwaarden zou zijn voldaan. CZ heeft het verzoek afgewezen aan de hand van de door [eiseres] overgelegde foto’s. [eiseres] is niet door CZ gezien;
[eiseres] heeft op 20 mei 2019 bezwaar gemaakt en op 28 juni 2019 opnieuw een afwijzing van CZ ontvangen;
[eiseres] heeft telefonisch aan CZ kenbaar gemaakt graag op het spreekuur te willen komen. CZ heeft op 9 juli 2019 kenbaar gemaakt dat dit geen meerwaarde zal hebben;
[eiseres] is naar de geschillencommissie SKGZ gegaan. Het SKGZ heeft op
15 april 2020 een bindend advies uitgebracht en het verzoek afgewezen: “
(…) Aangezien bij verzoekster geen sprake is van een aantoonbare lichamelijke functiestoornis of verminking door een ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting zoals bedoeld in artikel B.4.5. van de zorgverzekering heeft zij geen aanspraak op een abdominoplastiek met gelijktijdige lower body lift ten laste van deze verzekering.(…)”;
op 27 augustus 2021 heeft [eiseres] een tweede aanvraag bij CZ ingediend voor vergoeding van een lower body lift en op verzoek aanvullende informatie aangeleverd. In de aanvraag is vermeld:
“abdomen nu PRS graad 3 met huid/vet overschot in verticaal en horizontaal vlak, mons PRS graad 2 met smetplekken in de liezen, geen open wonden, Flank PRS graad 3, Billen PRS graad 3, smetplekken in de bilplooi;
CZ heeft het verzoek bij brief van 2 september 2021 afgewezen, waarna [eiseres] bezwaar heeft gemaakt en zij vervolgens op 16 december 2021 opnieuw een afwijzing heeft ontvangen;
Plastisch chirurg [naam 1] heeft op 17 juni 2022 vragen van de gemachtigde van [eiseres] beantwoord in een brief:
“(…) Is er binnen alle relevante gebieden sprake van een Pittsburgh rating scale 3? Abdomen PRS graad 3, Mons PRS graad 2 met smetplekken in de liezen, geen open wonden. Flank PRS graad 3 Billen PRS graad 3. Smetplekken in bilplooi. (…)”;
[eiseres] heeft opnieuw een geschil aanhangig gemaakt bij SKGZ. Daar is de behandeling niet verder gekomen dan de bemiddelingsfase omdat [eiseres] geen nieuwe uitspraak van de geschillencommissie wilde;
[eiseres] heeft op 3 oktober 2022 een brief aan CZ verzonden waarin zij CZ verzoekt haar besluit te heroverwegen en alsnog tot goedkeuring over te gaan. In de brief is vermeld dat een medisch specialist aan de hand van objectieve criteria tot het oordeel is gekomen dat [eiseres] is geïndiceerd voor een lower body lift;
CZ heeft in haar brief van 7 oktober 2022 slechts verwezen naar de brief van het SKGZ en afwijzend gereageerd;
[eiseres] heeft op 14 februari 2023 een e-mailbericht gestuurd aan CZ en hier op 15 februari 2023 een reactie op ontvangen. Vervolgens heeft er nog enige correspondentie plaatsgevonden tussen partijen;
op 7 maart 2023 ontving [eiseres] een nieuwe afwijzingsbrief van CZ. De medisch adviseur van CZ heeft overleg gehad met de behandelend arts van [eiseres], de heer [naam 2]. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“(…) dat dr. [naam 2] samen met onze medisch adviseur naar het fotomateriaal heeft gekeken. Dr. [naam 2] geeft aan dat de situatie in alle gebieden in vergelijking met de foto’s van bijlage 2 van de VAV werkwijzer inderdaad niet conform PRS III zijn. Het idee is niet dat een spreekuur een ander beeld van de situatie zou geven. Het beeldmateriaal is zeer duidelijk. Hij geeft echter aan dat als hij kijkt naar de tekstbeschrijvingen van PRS in de Tabel (van het artikel van Song uit 2005), de buik zou kunnen vallen onder de beschrijving van ‘epigastric fullness’. Dr. [naam 2] vraagt zich af of op basis van de Tabel een zelfstandige vergoedingsgrond zou kunnen bestaan, en vraagt ons daar eens naar te kijken.
Conclusie:
Het enige waarbij dr. [naam 2] dus tot een mogelijk andere conclusie komt, is ten aanzien van de PRS III van de buik. Hij beaamt echter dat ook de buik niet aan te merken is als PRS III volgens het fotomateriaal van de VAV Werkwijzer conform Bijlage 2, echter zou hij de situatie van de buik kunnen aanmerken als ‘epigastric fullness’ volgens de Tabel. Hij vroeg onze medisch adviseur of deze tabel zelfstandig gebruikt kan worden bij de beoordeling.
Deze tabel is niet opgenomen in de VAV Werkwijzer die gold ten tijde van uw aanvraag dan wel de paar werkwijzers ervoor, maar werd wel genoemd bij de opname van de criteria voor de Lower body lift in het verzekerde pakket naar aanleiding van een advies van het CVZ. (…) Hierbij wordt echter nadrukkelijk aangegeven dat ‘de graad wordt bepaald aan de hand van de foto’s, deze werkwijze is gevalideerd. Zie bijlage 1 voor afbeeldingen.’ Juist die bijlage is opgenomen als bijlage 2 bij de VAV Werkwijzer.
In het kader van de beoordeling van pastische chirurgie moet worden bekeken of sprake is van een situatie die eruit ziet als een verminking. Dit is een subjectieve beoordeling, waarbij ten aanzien van PRS houvast wordt gezocht bij het fotomateriaal in de bijlage 2 van de VAV Werkwijzer. Hoewel bij de beoordeling de genoemde tabel uiteraardsamengebruikt kan worden met wat je zien (respectievelijk op fotomateriaal of op het poliklinisch spreekuur) als arts of medisch adviseur, ten aanzien van het fotomateriaal in de bijlagen van de VAV Werkwijzer, is het niet logisch en blijkt ook nergens uit dat het deze omschrijvingen van de Tabel zelfstandig gebruikt kunnen worden bij de beoordeling of sprake is van een verminking. En er kan redelijkerwijs geen sprake zijn van een verminkende PRS III zoals aangegeven op de foto-bijlagen van de VAV Werkwijzer. De omschrijving van de Tabel kan niet zwaarder wegen dan een duidelijke beoordeling van wat je ziet als specialist of beoordelend medisch adviseur in vergelijking met het beeldmateriaal van de bijlagen. Daarbij merkt de medisch adviseur dat de omschrijving van ‘epigastric fullness’ heel ruim is. (…)”
Dr. [naam 2] heeft bij e-mailbericht van 27 maart 2023 het volgende aan [eiseres] gestuurd:
“(…) In grote lijnen klopt wel wat in de brief aangegeven wordt echter de volgende vraag stel ik nog steeds. In de beoordeling van de situatie van Mevr [eiseres] vlgns de tabel bijgevoegd en de graden geel gemarkeerd zou mevr een PRS 3 verminking hebben. In de Lower body lift uitspraak van de rechter geeft deze aan dat de tabel, en de foto’s niet los van elkaar gezien kunnen worden. In de VaV werkwijzen plastische chirurgie 2021 is expliciet aangegeven dat de beoordeling van de PRS schaal alleen op basis van de foto’s mag geschieden. Dit is in tegenspraak van de rechter. Hamvraag in dezen is derhalve: Mag de VaV zomaar afwijken van de uitspraak van de rechter? Zo niet dan mag de tabel derhalve gebruik worden en komt zij volgens de tabel op PRS 3 abdomen, PRS 3 billen, PRS 2 flanken PRS 3 mons. Dan zou zij in aanmerking komen voor een vergoeding

Graag krijg ik dus antwoord of de tabel gebruikt mag worden voor de bepaling van de schaal conform de rechterlijke uitspraak of mag de VaV de richtlijnen aanpassen zodat ze strijdig zijn met de gerechtelijke uitspraak. (…) “.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert:
te verklaren voor recht dat [eiseres] recht heeft op vergoeding van een lower body lift operatie, althans op vergoeding van de kosten daarvoor door CZ tot een maximumbedrag van € 25.000,00;
veroordeling van CZ in de buitengerechtelijke incassokosten van € 777,20;
de wettelijke rente over het onder a. en b. gevorderde vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
e proceskosten;
de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij voldoet aan de criteria die van toepassing zijn op de door haar gewenste behandeling en de vergoeding daarvan. Zij voert daartoe aan dat meerdere medisch specialisten hebben beoordeeld dat zij voldoet aan de gestelde criteria voor de verzochte behandeling en zij dus voor een vergoeding in aanmerking komt. CZ dient in beginsel uit te gaan van de juistheid van het oordeel van de medisch specialisten. Uit de jurisprudentie volgt ook dat een verzekeraar het oordeel van een behandelend arts als uitgangspunt dient te nemen en iedere afwijking daarop objectief en toetsbaar dient te motiveren aan de hand van landelijke richtlijnen of anderszins gedocumenteerde beroepsnormen. Dit heeft CZ niet gedaan. Zij heeft de aanvraag zonder steekhoudende motivering afgewezen en niet onderbouwd waarom de indicatie onnavolgbaar zou zijn. Bovendien heeft CZ haar standpunt slechts gebaseerd op de in het dossier aanwezige foto’s, maar dat is onterecht en onjuist. Uit de Werkwijzer die van toepassing was op het moment van de aanvraag, namelijk de VAV Werkwijzer (hierna: Werkwijzer) van 15 februari 2019, volgt namelijk dat niet enkel de foto’s doorslaggevend zijn, maar ook de tabel uit het artikel van Song. Ter onderbouwing van haar standpunt voert [eiseres] aan dat in de Werkwijzer die vanaf 1 september 2021 van toepassing is, het volgende opgenomen:
“Opmerking 3: Voor de lower body lift en abdominoplastiek verwijzen wij voor verminking naar de Pittsburgh Rating Scale uit het artikel van Song, het gaat daarbij specifiek om de foto’s uit dit artikel als criterium voor de beoordeling enNietde tekst uit het artikel of de tabel.”In de eerder Werkwijzer stond er slechts een “opmerking 1” en “opmerking 2”. .De medisch specialisten mochten hun indicatie dus stellen aan de hand van de situatie van [eiseres] tijdens lichamelijk onderzoek in samenhang met de hiervoor genoemde tabel, zo stelt [eiseres].
3.3.
CZ voert verweer. Zij licht allereerst toe dat het feit dat een medisch specialist een behandeling vanuit medisch oogpunt geïndiceerd vindt, dat niet automatisch met zich meebrengt dat de behandeling in aanmerking komt voor vergoeding ten laste van de basisverzekering. De vraag die beantwoord moet worden om voor een dergelijke behandeling en vergoeding in aanmerking te komen, zoals door [eiseres] verzocht, is of sprake is van een verminking of een aantoonbare lichamelijke functiestoornis zoals omschreven in artikel 2.4 lid 1sub b van het Besluit zorgverzekeringen (Bzv). CZ heeft aangevoerd dat hier geen sprake van is en de operatie daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt. CZ voert aan dat de beoordeling of sprake is van een verminking, een primair visuele beoordeling is. Het standpunt van [eiseres] dat aan de tabel in het artikel van Song zelfstandige betekenis toekomt om te beoordelen of sprake is van een verminking is naar het oordeel van CZ niet juist. CZ stelt dat de tabel slechts wordt gebruikt als de foto’s onvoldoende duidelijkheid geven over de scoregraad. In het geval van [eiseres] was er volgens de medisch adviseur van CZ geen sprake van twijfel over de scoregraad. Dat is de reden dat de beoordeling uitsluitend heeft plaatsgevonden aan de hand van de foto’s en de tabel niet bij de beoordeling is betrokken. Voor de medisch adviseur was er daarom ook geen noodzaak om [eiseres] uit te nodigen op het spreekuur. CZ betwist bovendien dat sprake is van een nieuwe werkwijze vanaf 1 september 2021. Weliswaar is in de Werkwijzer van 1 september 2021 expliciet opgenomen dat niet de tekst van het artikel of de tabel als criterium moeten worden gebruikt bij de beoordeling, echter was deze opmerking slechts bedoeld als een expliciete formalisering van de betekenis die ook vóór
1 september 2021 al aan het artikel als onderdeel van de Werkwijzer moest worden gegeven. CZ concludeert dat aan de tabel met omschrijvingen geen zelfstandige betekenis kan worden toegekend waar het aankomt op de beoordeling of sprake is van een verminking in de zin van artikel 2.4 Bzv. Omdat op basis van de foto’s (vergeleken met het relevante referentiemateriaal in de Werkwijzer) geen twijfel is over de indeling, is de tabel ook als hulpmiddel niet relevant. CZ blijft van oordeel dat geen sprake is van Pittsburgh Rating Scale (PRS). Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van de aangevraagde lower body lift en daarom moeten de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
4.1.
Kernvraag in deze zaak is of [eiseres], die bij CZ een verzekering heeft afgesloten, recht heeft op vergoeding van een zogenaamde lower body lift. Volgens haar is sprake van verminking in de zin van hoofdstuk 3 van de Werkwijzer. Er is sprake van Pittsburgh Rating Scale graad 3 (PRS 3) in een lichaamsgebied. Zo beoordelen zowel plastisch chirurg [naam 3] in augustus 2021, plastisch chirurg [naam 1] in juni 2022 als arts [naam 2] in maart 2023 dat sprake is van PRS 3 abdomen, PRS 3 billen, PRS 2 flanken en PRS 3 mons. [eiseres] stelt dat de door haar gevraagde operatie onder de dekking van de zorgverzekering valt en heeft daarvoor toestemming gevraagd aan CZ. CZ heeft deze toestemming niet verleend. Zij stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van verminking volgens de PRS, graad 3, zoals bedoeld in de Werkwijzer, zodat de operatie niet voor vergoeding in aanmerking komt.
4.2.
Net als bij andere verzekeringen, geldt ook bij een zorgverzekering, dat de stelplicht en zo nodig de bewijslast ten aanzien van de aanspraak uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst op de verzekerde, [eiseres], rusten. De regel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is hier immers gewoon van toepassing (vgl. Hoge Raad 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:469, rov. 5.2.2).
Toetsingskader
4.3.
Op grond van artikel 11 lid 1 Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft een verzekerde recht op prestaties bestaande uit (vergoeding van de kosten van) de zorg of de overige diensten waarvan hij behoefte heeft. De inhoud en omvang van deze prestaties zijn op grond van artikel 11 lid 3 en 4 Zvw nader geregeld bij het Besluit zorgverzekering (Bzv) en de Regeling Zorgverzekering (Rzv). De daarin omschreven prestaties vormen samen het verzekerde pakket. Met het dwingendrechtelijke voorgeschreven verzekerde pakket is bedoeld om slechts noodzakelijke zorg te vergoeden, die aantoonbaar werkt, kosteneffectief is en waarvan de noodzaak tot collectieve financiering blijkt (vgl. HR 30 maart 2018, ELCL:NL:HR2018:469 r.o. 4.2.2. e.v.).
4.4.
Het ZiN is een op grond van de artikelen 58-60 Zvw onafhankelijke en uit deskundigen samengestelde instantie en is ingevolge artikel 64 lid 1 Zvw onder meer belast met de bevordering van de eenduidige uitleg van de aard, inhoud en omvang van de prestaties, bedoeld in artikel 11 Zvw. Blijkens de op de Zvw gegeven toelichting dient het ZiN voortdurend het hiervoor in 1.1. genoemde verzekerde pakket te toetsen. Het kan in dat verband standpunten publiceren en ter bevordering van de eenduidige uitleg van de aard, inhoud en omvang van de zorg richtlijnen geven aan zorgverzekeraars (artikel 64 lid 2 Zvw). De richtlijnen en standpunten van het ZiN zijn niet bindend. Of op grond van de ZvW aanspraak bestaat op (vergoeding van) een bepaalde prestatie, dient (rechtstreeks) te worden bepaald aan de hand van de hiervoor in 1.1. bedoelde maatstaven. Gelet op de wettelijke taak van het ZiN ligt het echter voor de hand om daarbij in beginsel uit te gaan van door deze gegeven standpunten of richtlijnen, in die zin dat een zorgverzekeraar die daarvan afwijkt, die afwijking van een deugdelijke motivering dient te voorzien. Dit volgt ook uit de op artikel 64 Zvw gegeven toelichting. (Kamerstukken II 2003-2004, 29 763, nr. 3 p. 161). Evenzeer dient de rechter die tot een ander oordeel komt dan is vervat in een dergelijk standpunt of in een dergelijke richtlijnen, dit deugdelijk te motiveren (vgl Hoge Raad 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:469, r.o. 4.2.5 en 4.2.6).
4.5.
Bij de door [eiseres] verzochte behandeling van een lower body lift gaat het, zoals CZ ook heeft aangevoerd, om de vraag of sprake is van een verminking of een aantoonbare lichamelijke functiestoornis, zoals omschreven in artikel 2.4 lid 1 sub b van het Bzv. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in de Werkwijzer. Uit deze werkwijzer volgt dat een vergoeding van een lower body lift mogelijk is als voldaan wordt aan de onderstaande criteria:
- Verminking door ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting
Van een verminking kan, in de lichaamsgebieden rug, flanken, buik, billen, heupen/laterale dijen en mons pubis, gesproken worden bij een Pittsburgh Ratingscale graad 3 in een (symmetrisch)2 lichaamsgebied (zie Bijlage 2).
of
- Aantoonbare lichamelijk functiestoornis
Er moet sprake zijn van een aantoonbare lichamelijke functiestoornis zoals ernstige bewegingsbeperkingen/ofchronisch onbehandelbaar smetten.
Voor uitleg over deze criteria wordt verwezen naar paragraaf 4 ‘Abdominoplastiek’.
Er is doorgaans géén vergoeding mogelijk:
- als het gewichtsverlies nog niet is voltooid en gedurende tenminste 12 maanden gestabiliseerd
- een BMI > 35. (…)”
4.6.
In geschil is dus of [eiseres] redelijkerwijs is aangewezen op een lower body lift (artikel 2.1 lid 3 van het Besluit zorgverzekering). Of er sprake is van een lichamelijke functiestoornis en/of een ernstige bewegingsbeperking is namelijk niet in geschil tussen partijen. Zij zijn het erover eens dat daar geen sprake van is. De vraag die partijen verdeeld houdt is of er sprake is van verminking in de zin van artikel 2.4 Bzv en op welke wijze dit beoordeeld dient te worden. Dit is – zoals overigens niet in geschil is – in de eerste plaats ter beoordeling van de medisch specialist als zorgaanbieder. CZ heeft het recht om te controleren of de door de behandelend arts geïndiceerde operatie wel voor [eiseres] is aangewezen. Daarbij beoordeelt de medisch adviseur (van CZ) of het oordeel van de arts, mede gelet op de voor hem geldende professionele standaarden is te volgen en daarom begrijpelijk is. Als uitgangspunt geldt, zo is (inmiddels) de lijn in de rechtspraak, dat de door de zorgaanbieder gestelde indicatie leidend is, tenzij deze niet of onvoldoende inzichtelijk en navolgbaar is. Bij een onvoldoende navolgbare/inzichtelijke aanvraag – waarbij een nadere toelichting of nadere informatie zou kunnen maken dat de indicatiestelling wél navolgbaar/inzichtelijk is – is de zorgverzekeraar gehouden tot overleg.
4.7.
Tussen partijen is met name in discussie hoe de Werkwijzer moet worden toegepast. Volgens [eiseres] dient haar aanvraag beoordeeld te worden aan de hand van de Werkwijzer van 15 februari 2019. Dit betekent volgens haar dat een beoordeling plaatsvindt zowel aan de hand van de foto’s als aan de hand van de tabel in het artikel van Song. CZ betwist weliswaar niet dat deze Werkwijzer moet worden gebruikt bij de beoordeling, maar is van mening dat een beoordeling alleen plaatsvindt aan de hand van de foto’s. Alleen in het geval dat de foto’s onvoldoende duidelijkheid geven over de PRS graad, bijvoorbeeld of sprake is van een PRS 2 of PRS 3, mag de tabel in het artikel worden gebruikt als hulpmiddel. Naar de mening van CZ is er dan ook geen sprake van een Werkwijzer van 2019 of een Werkwijzer van 2021. De methode om tot een beoordeling te komen is altijd hetzelfde gebleven. Uitgangspunt was immers altijd dat de foto’s het uitgangspunt vormen. Dat in de Werkwijzer vanaf 1 september 2021 expliciet is opgenomen dat alleen de foto’s uit dit artikel als criterium voor de beoordeling gelden maakt dit niet anders. Dit is slechts ter verduidelijking opgenomen en betekent niet dat er een andere werkwijze of methode wordt toegepast vanaf dat moment bij de beoordeling, zo stelt CZ.
4.8.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Ter zitting heeft [eiseres] nogmaals gesteld dat voor haar niet duidelijk kenbaar was dat de methode om een aanvraag te beoordelen slechts aan de hand van foto’s diende te gebeuren en dat de tabel alleen gebruikt wordt in het geval bij de medisch specialist of medisch adviseur twijfel bestaat van een PRS 1 of 2 of een PRS 2 of 3. Dat het verschil tussen de manier van beoordelen volgens de twee Werkwijzers niet duidelijk kenbaar was voor [eiseres] komt voor rekening en risico van CZ, zoals zij zelf ook ter zitting heeft bevestigd. Aldus heeft CZ voor onduidelijkheid gezorgd bij [eiseres] (en haar specialisten) wat het toetsingskader betreft. De onduidelijkheid bestaat uit wat de criteria zijn voor de beoordeling van de PRS graad zijn; of een beoordeling slechts plaatsvindt aan de hand van foto’s of anderszins een visuele beoordeling of dat ook gebruik mag worden gemaakt van de tabel in het artikel. De hiervoor genoemde onduidelijkheid kan [eiseres] niet worden tegengeworpen. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een onnavolgbare indicatie van de medisch specialist, nu in ieder geval [naam 2] heeft toegelicht tot een indicatie voor de operatie en vergoeding te komen door [eiseres] te zien en daarnaast bij de beoordeling gebruik te maken van de tabel. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de arts de Werkwijzer zo mogen begrijpen en ook op de juiste wijze toegepast. Mocht het toetsingskader altijd al zijn geweest dat slechts de foto’s leidend zijn en de tabel als hulpmiddel dienen, zoals CZ stelt, dan had het op haar weg gelegen om dit eerder al uitdrukkelijk op te nemen in een Werkwijzer.
Conclusie
4.9.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] toewijst. De kantonrechter zal voor recht verklaren dat [eiseres] recht heeft op een vergoeding van een lower body lift operatie, althans op vergoeding van de kosten daarvoor door CZ tot een maximumbedrag van € 25.000,00.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
[eiseres] vordert ook een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten toe. Vast staat dat door de gemachtigde van [eiseres] verschillende werkzaamheden verricht welke in beginsel geen verband hielden met het aanhangig maken van deze procedure. De gemachtigde van [eiseres] heeft een specificatie van de gewerkte uren overgelegd als productie 18 bij dagvaarding. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] onweersproken gesteld dat haar gemachtigde deze werkzaamheden heeft verricht. Het door [eiseres] gevorderde bedrag komt de kantonrechter dan ook niet onredelijk voor.
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat die kosten voor dagvaarding zijn betaald aan de gemachtigde.
Wettelijke rente
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de verklaring van recht vanaf de datum van dagvaarding is niet toewijsbaar omdat nog onduidelijk is hoe hoog de vergoeding bedraagt en bovendien CZ deze kosten op dit moment nog niet verschuldigd is en in verzuim.
Overige
4.13.
De kantonrechter merkt nog op dat hij kennis heeft genomen van de akten van partijen na de mondelinge behandeling. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel.
Proceskosten en nakosten
4.14.
CZ is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
133,13
- griffierecht
214,00
- salaris gemachtigde
- nakosten
678,00
132,00
(2,00 punten × € 339,00)
Totaal
1.137,13
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat [eiseres] recht heeft op vergoeding van een lower body lift tot een maximumbedrag van € 25.000,00,
5.2.
veroordeelt CZ in de buitengerechtelijke incassokosten van € 777,20,
5.3.
veroordeelt CZ in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.137,13. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet CZ ook de kosten van betekening betalen,
5.4.
veroordeelt CZ in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.