ECLI:NL:RBZWB:2024:4243

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/9139
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdheid van de rechtbank inzake zorgverlening en mensenrechten

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposanten tegen een eerdere uitspraak van 22 december 2023. De opposanten, die zich verzetten tegen de beslissing van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd om geen nader onderzoek te doen naar de zorgverlening van hun overleden moeder, hebben hun verzet op 7 mei 2024 ter zitting behandeld. De rechtbank had zich eerder onbevoegd verklaard om het beroep van de opposanten te behandelen, omdat de mededeling van de Inspectie geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de mededeling niet gericht was op rechtsgevolg, maar slechts een weigering om een feitelijke handeling te verrichten.

In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De opposanten voeren aan dat de uitspraak in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat er ernstige twijfels zijn over het handelen van de zorginstelling. Ze hebben procedures gestart bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en willen dat de rechtbank en de Raad van State (RvS) uitvoering geven aan een reflectierapport naar aanleiding van de Toeslagenaffaire.

De verzetrechter concludeert dat de bestuursrechter bevoegd is om te oordelen over besluiten van bestuursorganen, maar dat de brief van de Inspectie geen besluit is. De rechtbank blijft bij haar eerdere oordeel en verklaart het verzet ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9139 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 op het verzet van

[opposant 1] en [opposant 2], uit [plaats], opposanten.

Procesverloop

1. Opposanten hebben beroep ingesteld tegen de brief van 10 juli 2023 waarin de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (de Inspectie) opnieuw aangeeft geen nader onderzoek naar de zorgverlening van de overleden moeder van opposanten te gaan doen.
1.1.
Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
1.2.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het verzet op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Opposanten zijn verschenen. Namens de Inspectie is niemand verschenen.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de mededeling van de Inspectie dat zij geen nader onderzoek gaat doen naar de zorgverlening van de overleden moeder van opposanten geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Deze mededeling is namelijk niet op een rechtsgevolg gericht, maar is slechts de weigering om een feitelijke handeling te verrichten.
2.1.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.2.
Opposanten voeren tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat volgens hen de uitspraak in strijd is met het EVRM. Opposanten zijn een bestuurlijke en strafrechtelijke procedure gestart bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). In de opgestarte procedures hebben opposanten aangegeven dat in Nederland de overheid met hulp van de rechterlijke macht bewust systematisch en op grote schaal mensenrechten schendt in de zorg. Daarnaast voeren opposanten aan dat de Raad van State (RvS) geen uitvoering geeft aan het reflectierapport wat door de RvS is opgesteld naar aanleiding van de Toeslagenaffaire. Opposanten hebben met het uitlokken van een voor beroep vatbare beslissing bij de Inspectie beoogd om de rechtbank en de RvS een tweede kans te geven om alsnog uitvoering te geven aan het reflectierapport en een eerste aanzet te geven tot het daadwerkelijk herstel van de rechtstaat.
2.3.
De verzetrechter overweegt dat de bestuursrechter bevoegd is te oordelen over besluiten van een bestuursorgaan. Van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is sprake als een bestuursorgaan een schriftelijke beslissing heeft genomen, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een op rechtsgevolg gerichte actie. Dit betekent dat de beslissing de rechtspositie van de betrokkene zelf moet wijzigen en die wijziging moet voortvloeien uit een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid.
2.4.
De verzetrechter begrijpt uit de aangevoerde gronden dat opposanten de ernstige twijfels die zij hebben over het handelen van de zorginstelling getoetst willen zien, maar deze toetsing kan niet verkregen worden bij de bestuursrechter naar aanleiding van de brief van 10 juli 2023 van de Inspectie. De brief is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Ook is geen sprake van een fictieve beslissing, zoals door opposanten is betoogd. Het (nader) onderzoeken van een melding door de Inspectie is een feitelijke handeling. Deze feitelijke handeling is niet gericht op enig rechtsgevolg en daarom geen besluit in de zin van de Awb. De mededeling van de Inspectie dat geen nader onderzoek zal worden verricht, zoals in dit geval, is daarom evenmin een besluit maar slechts een weigering om een feitelijke handeling te verrichten. [1]
2.5.
In wat opposanten hebben aangevoerd, ziet de verzetrechter geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 22 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 18 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2170 en 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2753.