Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 24 juni 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om per 30 oktober 2021 geen WIA-uitkering toe te kennen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 19 november 2021, waarin werd vastgesteld dat hij voor 42,62% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft op 13 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de vertegenwoordiger van het UWV, mr. M.B.A. Janssen-van Grinsven, aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld. Eiser had aangevoerd dat hij parttime zou moeten kunnen werken, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd. Zowel de arts als de verzekeringsarts hebben eiser gezien en zijn medische dossier bestudeerd. De rechtbank stelt vast dat de beperkingen van eiser correct zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 november 2021.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag liggen, geschikt zijn. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van 42,62% kunnen weerleggen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt eiser geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed.