ECLI:NL:RBZWB:2024:4229

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
23/2698
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om per 30 oktober 2021 geen WIA-uitkering toe te kennen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 19 november 2021, waarin werd vastgesteld dat hij voor 42,62% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft op 13 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de vertegenwoordiger van het UWV, mr. M.B.A. Janssen-van Grinsven, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld. Eiser had aangevoerd dat hij parttime zou moeten kunnen werken, maar de rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd. Zowel de arts als de verzekeringsarts hebben eiser gezien en zijn medische dossier bestudeerd. De rechtbank stelt vast dat de beperkingen van eiser correct zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 november 2021.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag liggen, geschikt zijn. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van 42,62% kunnen weerleggen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt eiser geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2698 WIA

uitspraak van 24 juni 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 13 april 2023.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 19 november 2021 (primair besluit) geweigerd per 30 oktober 2021 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser per 30 oktober 2021 recht heeft op een WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,62%.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en namens het UWV mr. M.B.A. Janssen-van Grinsven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 30 oktober 2021 voor 42,62% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 oktober 2021 heeft vastgesteld op 42,62%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als gehandicaptenbegeleider. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege belemmerende gezondheidsklachten.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV. Het rapport van de arts is gecontrasigneerd door een verzekeringsarts.
4.1
De arts heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur. Gezien de diagnoses, de anamnese, het dagverhaal en de indruk tijdens het spreekuur, komt de arts tot de conclusie dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. Voor eiser worden beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamisch en statisch functioneren en fysieke omgevingseisen aangenomen. Ook wordt eiser beperkt geacht ten aanzien van werktijden. De beperkingen van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 november 2021.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser telefonisch gesproken en nadien gezien op het spreekuur. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b het dossier van eiser, met daarin meerdere brieven van GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] , bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts b&b informatie opgevraagd bij eisers behandelaar, klinisch pyscholoog/psychotherapeut [psycholoog] ( [psycholoog] ). [psycholoog] heeft op 4 januari 2023 op dit verzoek om informatie gereageerd. De verzekeringsarts b&b komt na uitgebreid onderzoek tot de conclusie dat eisers belastbaarheid door de arts juist is vastgelegd in de FML van 9 november 2021.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV, kort samengevat, aangevoerd dat het voor hem het beste zou zijn om parttime te werken, 16 uur per week in plaats van 32 uur per week. Verder meent eiser dat het advies van zijn behandelaar zwaarder mee had mogen wegen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Zowel de arts als de verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien, de beschikbare medische informatie bestudeerd, eiser uitgebreid gesproken en hem lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie opgevraagd bij [psycholoog] . De informatie die [psycholoog] heeft gegeven, heeft de verzekeringsarts b&b vervolgens meegewogen bij zijn beoordeling van eisers mogelijkheden. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder depressieve klachten en klachten als gevolg van artrose. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van eisers klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Dat eiser niet in staat zou zijn om 32 uur per week te werken, heeft hij dan ook niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd. Ook in wat eiser in zijn beroepschrift heeft gesteld en zijn ter zitting gegeven toelichting, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de verzekeringsartsen eisers belastbaarheid onjuist hebben vastgesteld. Eiser kan door de rechtbank niet worden gevolgd in zijn stelling dat meer waarde moet worden gehecht aan het advies van zijn behandelaar om ‘half-time’ te werken. Door de verzekeringsarts b&b is naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk uiteengezet waarom er in het geval van eiser geen reden is om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts b&b merkt daarbij terecht op dat het tot de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts behoort om de arbeidsbeperkingen vast te stellen. Een psycholoog beschikt (in beginsel) niet over die deskundigheid, zodat deze niet de aangewezen persoon is om daar uitspraken over te doen. Tot slot merkt de rechtbank op begrip te hebben voor eisers beleving van zijn klachten, maar daaraan kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Volgens vaste rechtspraak is namelijk de subjectieve beleving niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen, maar zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen van belang. Zoals hiervoor is overwogen, zijn deze beperkingen naar het oordeel van de rechtbank door de (verzekerings)artsen juist vastgesteld.
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet is gebleken dat in de FML van 9 november 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), receptionist (SBC-code 315120) en productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043).
5.2
Voor zover eiser stelt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, geldt dat dit standpunt voortvloeit uit eisers opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,62%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 oktober 2021 heeft vastgesteld op 42,62%
.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 24 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.