ECLI:NL:RBZWB:2024:4224

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
BRE 24/329
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake private schulden door de minister van Financiën

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Financiën niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de beschikking van 3 augustus 2023. Eiser had op 11 september 2023 bezwaar gemaakt tegen de weigering van de minister om zijn private schulden over te nemen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank wijst erop dat de minister uiterlijk op 7 december 2023 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eiser heeft de minister op 8 december 2023 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een nieuw besluit is genomen.

De rechtbank stelt vast dat de minister op 25 januari 2024 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar dat deze beslissing inhoudelijk onjuist is en op een onjuiste wettelijke grondslag berust. De minister heeft de beslissing op bezwaar ingetrokken en zal een nieuwe beslissing nemen, nadat eiser in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, op grond van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat de minister het griffierecht van € 50,- en proceskosten van € 437,50 aan eiser moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

de minister van Financiën.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van
11 september 2023 tegen de beschikking van 3 augustus 2023 over de weigering om zijn private schulden over te nemen.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op
11 september 2023. De minister moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. De minister heeft de termijn verlengd met zes weken. [2] De minister had dus uiterlijk op 7 december 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op
8 december 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn wordt aan de minister opgelegd?
4. Bij beslissing van 25 januari 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft in het verweerschrift van
15 februari 2024 gesteld dat de beslissing op bezwaar inhoudelijk onjuist is en op een onjuiste wettelijke grondslag berust. Om die reden heeft de minister de beslissing op bezwaar ingetrokken en zal de minister, nadat eiser alsnog in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden, zo spoedig mogelijk een nieuwe beslissing op bezwaar nemen.
4.1.
Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
4.2.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 20 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.