ECLI:NL:RBZWB:2024:4223

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
02-054339-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van aanranding en diefstal door minderjarige met forse overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2024, staat een minderjarige verdachte terecht voor het medeplegen van aanranding en diefstal. De feiten dateren van 15 september 2019, toen de verdachte samen met drie anderen een dertienjarig meisje heeft aangerand en beroofd. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 3 juni 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie achtte de aanranding wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betwistte dat er voldoende bewijs was voor de aanranding, maar erkende dat de diefstal bewezen kon worden.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, ondersteund door DNA-bewijs, als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte ontkende aanvankelijk aanwezig te zijn geweest, maar zijn verklaring werd als onbetrouwbaar beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door zijn daden, het slachtoffer dwong tot het dulden van ontuchtige handelingen. Voor de diefstal kon de rechtbank echter niet vaststellen dat de verdachte geweld had gebruikt, waardoor hij van dat onderdeel werd vrijgesproken.

De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 70 uren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, die met twintig maanden was overschreden, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/054339-22
vonnis van de meervoudige kamer van 17 juni 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,geboren te [plaats] , op [geboortedag] 2002,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw: mr. V.C. Serrarens, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 3 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 september 2019 samen met drie anderen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft aangerand (feit 1) en met deze andere personen [slachtoffer] op straat heeft beroofd (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de verklaringen van [slachtoffer] , de aangifte die de vader van [slachtoffer] namens haar heeft gedaan en het aangetroffen DNA van verdachte op het lichaam van [slachtoffer] . Er was ook sprake van dwang. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder feit 2 ten laste legde geweldpleging. Ook acht hij het medeplegen bij feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen. Wel acht de officier van justitie bij feit 2 de diefstal van de earpods en telefoon wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaring van [slachtoffer] , de aangifte die de vader van [slachtoffer] namens haar heeft gedaan en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Verdachte heeft stellig ontkend enige seksuele handeling met [slachtoffer] te hebben gepleegd. Het DNA spoor dat op haar lichaam zat, betreft een mengspoor en is geen volledig profiel. [slachtoffer] heeft niet over expliciete handelingen van verdachte verklaard. Gelet op deze omstandigheden is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de aanranding, zoals onder feit 1 is tenlastegelegd. De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal kan worden bewezen. Het daarbij tenlastegelegde geweld en het medeplegen is niet wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie aangegeven dat hij niet aanwezig is geweest bij het incident. Pas na de confrontatie met het aangetroffen DNA – waarvan het zeer veel waarschijnlijker is dat het van verdachte afkomstig is dan van een willekeurige, onbekende persoon – in de omgeving van de tepel van [slachtoffer] , heeft hij verklaard dat hij wél aanwezig is geweest, maar geen seksuele handelingen bij [slachtoffer] heeft verricht. Deze verklaring is, gelet op het aangetroffen DNA, niet geloofwaardig. Daar komt bij dat verdachte ter zitting – als hij wordt bevraagd over wat er is gebeurd – van niets weet en niet kan verklaren hoe zijn DNA op het lichaam van [slachtoffer] terecht kan zijn gekomen, maar over het overige wat er die dag zou zijn gebeurd wel heel gedetailleerd heeft verklaard. Zo heeft hij onder meer verteld waar hij [slachtoffer] die dag heeft ontmoet, waar ze naar toe zijn gegaan en hoe haar tas was gevallen en enkele van haar spullen daaruit op de grond terecht zijn gekomen. Dit alles maakt dat de verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank onbetrouwbaar is.
De betrouwbaarheid van de verklaring [slachtoffer]
heeft direct dezelfde middag van het incident, op 15 september 2019, tegen een politieagent verteld dat zij is belaagd door vier Marokkaanse jongens. Een van de jongens was verdachte. Vervolgens heeft er die dag een informatief gesprek plaatsgevonden, waarin [slachtoffer] heeft aangegeven dat de jongens tegen haar wil haar T-shirt omhoog trokken, haar broek wilde openmaken, aan haar bh zaten en die naar beneden trokken. [medeverdachte] heeft aan haar linkerborst gelikt. Daarna is zij op 7 oktober 2019 verhoord. Zij heeft daar een gedetailleerde verklaring afgelegd over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard. Vier jongens hebben haar bij haar borsten vastgepakt en een van de jongens heeft haar ook in haar borsten geknepen. [medeverdachte] heeft haar bh naar beneden getrokken, vervolgens aan haar linkerborst gelikt en heeft haar in haar billen geknepen. Verdachte heeft zijn broek naar beneden gedaan en probeerde de hand van [slachtoffer] naar zijn piemel te krijgen. [medeverdachte] heeft ook geprobeerd om haar broeksknoop te openen, maar [slachtoffer] gaf aan op dat moment ongesteld te zijn. De jongens zijn vervolgens gestopt.
[slachtoffer] heeft aldus zowel tegen een politieagent, tijdens het informatieve gesprek en tijdens het verhoor consistent en gedetailleerd verklaard over het gebeurde. De verklaring van [slachtoffer] vindt steun in het DNA van verdachte dat in de omgeving van de tepel van [slachtoffer] is aangetroffen. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat meerdere jongens haar bij haar borsten hebben vastgepakt. Dat het hierbij om een mengprofiel gaat, doet hieraan niet af. De verklaring van [slachtoffer] vindt eveneens steun in het DNA van [medeverdachte] dat op de linker tepel en op de buik bij de navel/broeksband van [slachtoffer] is aangetroffen. Dit ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] over de handelingen die [medeverdachte] heeft gepleegd, namelijk het likken van de tepel en het trachten de broeksknoop te openen.
Nu de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar acht en deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, gaat de rechtbank voor het bewijs van het ten laste gelegde dan ook van deze verklaring uit.
Dwang
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is, of er sprake is geweest van de voor een bewezenverklaring van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht vereiste dwang. Uit het bestanddeel ‘dwingen’ volgt het vereiste dat het (voorwaardelijk) opzet mede omvat het tegen de wil van het slachtoffer doen ondergaan van de ontuchtige handeling. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij tegen haar wil de ontuchtige handelingen heeft moeten dulden. Zij heeft geprobeerd de jongens van zich af te duwen en van zich af te slaan. Ook heeft ze “nee” en “stop” gezegd en geroepen dat de jongens van haar af moesten blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en de drie andere jongens door hun numerieke overwicht een situatie doen ontstaan waarin [slachtoffer] zich niet aan de ontuchtige handelingen kon onttrekken en waarin zij dus werd gedwongen deze te ondergaan. [slachtoffer] heeft duidelijke signalen afgegeven dat zij deze handelingen niet wilde ondergaan en deze signalen moet verdachte ook zijn opgevallen. Door toch de ontuchtige handelingen te plegen, kan het niet anders dan dat zin opzet ook was gericht op het [slachtoffer] tegen haar wil doen ondergaan van deze handelingen.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich aldus samen met anderen schuldig gemaakt aan het dwingen van [slachtoffer] , door een andere feitelijkheid, om ontuchtige handelingen te dulden.
Feit 2
Uit de in het dossier beschikbare stukken is niet vast komen te staan dat verdachte bij de gepleegde diefstal geweld heeft gebruikt en dat hij deze diefstal samen met anderen heeft gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrij.
Aangezien verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde diefstal wel een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de politierechter dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 3 juni 2024;
- het proces-verbaal van politie, opgenomen op dossierpagina 1 en 2 van het eindproces-verbaal onderzoek Kaketoe met nummer PL2000-2019221683 / ZBRBC19125;
- de aangifte van de vader van [slachtoffer] , opgenomen op dossierpagina 6 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 15 september 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen bestaande uit het betasten van en knijpen in de borsten van die [slachtoffer] en het knijpen in en slaan op de billen van die [slachtoffer] en het likken van de van de borsten van die [slachtoffer] en bestaande
dieandere feitelijkheid uit het onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] en het omsingelen/in het nauw drijven van die [slachtoffer] en het trekken aan en losmaken van en trachten los te maken van enige kleding van die [slachtoffer] en het met ontbloot geslachtsdeel voor die [slachtoffer] te gaan staan en het die [slachtoffer] toevoegen van de woorden 'Doe je broek uit' en 'Ga me pijpen';
2.
op 15 september 2019 te [plaats] , een gsm en earpods, die
aan [slachtoffer] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 140 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, indien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 1 en/of feit 2, oplegging van 9a van het Wetboek van Strafrecht passend is. Volgens de verdediging is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding is aan het Openbaar Ministerie te wijten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De destijds zeventienjarige verdachte heeft samen met drie andere jongens een dertienjarig meisje aangerand. Achter een gebouw bij een sportpark is bij het slachtoffer aan haar borsten gezeten, aan haar borsten gelikt en in haar billen geknepen. Verdachte heeft zijn broek naar beneden gedaan en is met een ontbloot geslachtsdeel voor het slachtoffer gaan staan. Hiermee heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft niet stil gestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer en heeft alleen aan zijn eigen behoeften gedacht. Dergelijke feiten kunnen voor minderjarigen zeer ernstige gevolgen hebben die zij nog lange tijd met zich dragen.
Ondanks dat verdachte inmiddels 22 jaar oud is, is het jeugdstrafrecht van toepassing omdat hij ten tijde van het begaan van het strafbare feit minderjarig was. De rechtbank moet bij de beoordeling van de vraag of een straf of maatregel opgelegd moet worden en zo ja, welke, uitgaan van een jongen van zeventien jaar oud.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder en evenmin na de ten laste gelegde periode voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder blijkt uit het stafblad van verdachte dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, wat in strafverminderende zin meeweegt.
De rechtbank weegt mee dat verdachte tijdens de zitting op geen enkel moment enige verantwoordelijkheid heeft genomen over de door hem gepleegde ontuchtige handelingen. Integendeel, verdachte heeft eigenlijk de schuld bij het slachtoffer gelegd en respectloos over haar gesproken.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak of de invloed van de verdediging op het procesverloop. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 14 juni 2021, de datum waarop verdachte is aangehouden, terwijl de zaak in eerste aanleg eindigt met dit eindvonnis van 17 juni 2024. De redelijke termijn is dus fors overschreden, namelijk met twintig maanden. Dit weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee.
Het jeugdstrafrecht kent een sterke pedagogische component. Bij de te nemen beslissingen over strafbare gedragingen gepleegd door minderjarigen staat voorop dat een strafrechtelijke reactie snel, doeltreffend en op maat moet zijn. De rechtbank ziet echter, gelet op de houding van verdachte, geen reden om aan te nemen dat enige pedagogische beïnvloeding nog mogelijk is en zal daarom geen bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen.
Alles afwegend legt de rechtbank passend een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 70 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 35 dagen jeugddetentie.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 246, 248 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 70 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
35 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A.B. Scheltema Beduin en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 juni 2024.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 15 september 2019 te [plaats] , tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen bestaande uit het betasten van en/of knijpen in de borst(en) van die
[slachtoffer] en/of het betasten van en/of knijpen in en/of slaan op de billen van die [slachtoffer]
en/of het zoenen en/of likken van de/één van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of het
zoenen en/of likken van de buik van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of een
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het
onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] en/of het omsingelen/in het nauw drijven van
die [slachtoffer] en/of het trekken aan en/of losmaken van en/of trachten los te maken van
enige kleding van die [slachtoffer] en/of het met ontbloot geslachtsdeel/penis voor die,
althans in de aanwezigheid van, die [slachtoffer] te gaan staan en/of het die [slachtoffer]
toevoegen van de woorden 'Doe je broek uit' en/of 'Ga me pijpen', althans woorden
van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2019 te [plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een gsm en/of earpods, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele
aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door het
onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] en/of het omsingelen/in het nauw drijven van
die [slachtoffer] en/of het betasten van de/een borst(en) en/of billen van die [slachtoffer] en/of
het trekken aan en/of losmaken van en/of trachten los te maken van en/of voelen
in/doorzoeken van (een) zak(ken) van enige kleding van die [slachtoffer] .