ECLI:NL:RBZWB:2024:4219

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
23/3880
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag werd afgewezen bij primair besluit van 28 maart 2023, en het bestreden besluit van 7 juli 2023 handhaafde deze afwijzing. Eiseres had aangevoerd dat zij in haar jeugd door haar moeder was mishandeld en bedreigd met geweld, maar het Schadefonds oordeelde dat de aanvraag buiten de wettelijke termijn van tien jaar was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. In het bestreden besluit werd echter erkend dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, maar dat eiseres de feiten onvoldoende had onderbouwd.

De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van het Schadefonds aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank een combinatie van een burgerlus en een bestuurlijke lus toegepast, waarbij eiseres werd opgedragen om nadere informatie op te vragen bij haar behandelend medici. Eiseres heeft deze informatie tijdig aangeleverd, waarna het Schadefonds zijn standpunt heeft herzien en een uitkering van € 5.000,- passend achtte.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het Schadefonds zijn eerdere standpunt heeft verlaten en de aanvraag nu voldoende is onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het Schadefonds de uitkering aan eiseres moet betalen. Tevens moet het Schadefonds het griffierecht aan eiseres vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 20 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.M. van de Weerd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds. De aanvraag van eiseres is afgewezen bij primair besluit van 28 maart 2023. Bij bestreden besluit van 7 juli 2023 heeft het Schadefonds de afwijzing in stand gelaten.
1.1.
Het Schadefonds heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het Schadefonds).
1.3.
Naar aanleiding van de zitting heeft de rechtbank een combinatie van een burgerlus en een bestuurlijke lus toegepast. Eiseres heeft op 9 december 2023 nadere stukken aan het Schadefonds gestuurd. Het Schadefonds heeft op 21 december 2023 zijn nader standpunt aan de rechtbank gestuurd.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens, zonder nadere zitting, gesloten en doet uitspraak.
De rechtbank gaat in haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
2. Eiseres heeft op 15 augustus 2022 een aanvraag gedaan om een uitkering uit het Schadefonds. Aan die aanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij in haar vroege jeugd door haar moeder is mishandeld en bedreigd met geweld. Eiseres heeft de mishandeling in haar aanvraag nader beschreven. Het Schadefonds heeft bij primair besluit overwogen dat de aanvraag van eiseres buiten de wettelijke termijn van tien jaar was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. In het bestreden besluit heeft het Schadefonds overwogen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, maar dat eiseres de gestelde feiten (mishandeling en bedreiging met geweld) onvoldoende had onderbouwd met objectieve aanwijzingen en de feiten niet aannemelijk heeft gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een uitkering uit het Schadefonds. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het (wettelijk) kader?
5. Slachtoffers van een geweldsmisdrijf kunnen in aanmerking komen voor een uitkering uit het Schadefonds. Deze financiële tegemoetkoming in de schade is een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer en met die tegemoetkoming is het idee dat ook erkenning wordt gegeven aan zijn/haar slachtofferschap. Het Schadefonds is de uitvoeringsorganisatie die de aanvragen beoordeelt en zorgt voor de uitkeringen. [1]
Om in aanmerking te komen voor een uitkering van het Schadefonds, moet een aanvraag aan een aantal vereisten voldoen. Het Schadefonds heeft deze vereisten in zijn beleidsregels (de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven) uitgewerkt. Aanvragen moeten worden ingediend binnen tien jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Een na afloop van deze termijn ingediende aanvraag wordt alsnog behandeld indien blijkt dat de aanvraag zo spoedig mogelijk is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd. [2] Bij een ontvankelijke aanvraag beoordeelt het Schadefonds of het geweldsmisdrijf aannemelijk is, waarvoor het Schadefonds beoordeelt op welke wijze de aanvrager heeft onderbouwd wat de toedracht en de aanleiding van het geweldsmisdrijf waren en onder welke omstandigheden het geweldsmisdrijf heeft plaatsgevonden. Als het Schadefonds de aannemelijkheid voldoende vindt vaststaan, wordt beoordeeld of er sprake is van psychisch en/of lichamelijk letsel.
Omvang van het geschil
6. De rechtbank stelt vast dat het Schadefonds in het bestreden besluit de termijnoverschrijding verschoonbaar heeft geacht en dat het Schadefonds van mening is dat eiseres haar aanvraag onvoldoende heeft onderbouwd. Het geschil dat de rechtbank beoordeelt is daarom alleen of eiseres haar aanvraag voldoende heeft onderbouwd.
Heeft eiseres haar aanvraag voldoende onderbouwd?
7. Eiseres stelt dat zij voldoende heeft onderbouwd dat zij in haar vroege jeugd mishandeld is door haar moeder. Eiseres heeft alle informatie die zij destijds ter beschikking had overgelegd aan het Schadefonds. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij inmiddels onder behandeling is bij een klinisch psycholoog-psychotherapeut en een bekkenbodemfysiotherapeut en dat zij hen zou kunnen vragen om haar stellingen nader te onderbouwen met medische informatie. Naar aanleiding van de zitting en in overleg met partijen heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en een combinatie van een burgerlus en een bestuurlijke lus toegepast.

Burgerlus en bestuurlijke lus naar aanleiding van de zitting

8. In het proces-verbaal van zitting, waarin de rechtbank de combinatie van een burgerlus en een bestuurlijke lus toepast, heeft de rechtbank eiseres opgedragen om gedetailleerde informatie op te vragen bij haar behandelend medici over haar klachten en de aanleiding van haar klachten en deze stukken binnen vier weken naar het Schadefonds te sturen. Vervolgens heeft de rechtbank het Schadefonds opgedragen om binnen een termijn van vier weken daarna een nader standpunt in te nemen aan de hand van de door eiseres nieuw overgelegde medische stukken.
Nieuw overgelegde medische stukken in beroep
9. Eiseres heeft na de zitting bij haar behandelend psycholoog-psychotherapeut en bekkenbodemfysiotherapeut nadere informatie opgevraagd. Eiseres heeft deze informatie ruim binnen de gestelde termijn aan het Schadefonds gestuurd, namelijk op 9 december 2023.
Nader standpunt van het Schadefonds
10. Het Schadefonds heeft aan de hand van de nieuw overgelegde medische stukken een nader standpunt ingenomen in zijn brief van 21 december 2023. In zijn nader standpunt stelt het Schadefonds dat het, gelet op de nadere onderbouwing van eiseres, een uitkering van € 5.000,- passend acht. Het Schadefonds is in zijn nader standpunt van mening dat eiseres de door haar gestelde feiten alsnog voldoende heeft onderbouwd met objectieve aanwijzingen en de feiten ook aannemelijk heeft gemaakt. Met dit standpunt verlaat het Schadefonds zijn standpunt uit het bestreden besluit, namelijk dat eiseres de gestelde feiten onvoldoende had onderbouwd met objectieve aanwijzingen en de feiten niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het nader standpunt van het Schadefonds in de plaats komt van het bestreden besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiseres een uitkering van € 5.000,- van het Schadefonds krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
11.1.
Aangezien het nieuwe standpunt niet in een besluit is vervat, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en bepalen dat het Schadefonds, conform zijn nader standpunt, de uitkering aan eiseres moet betalen.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het Schadefonds het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 7 juli 2023;
  • herroept het primair besluit van 28 maart 2023;
  • bepaalt dat het Schadefonds een uitkering van € 5.000,- aan eiseres moet betalen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat het Schadefonds het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A. d'Hoore, griffier, op 20 juni 2024 en openbaar is gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie artikel 2 in combinatie met artikel 8, eerste lid van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg).
2.Zie artikel 7 van de Wsg.