ECLI:NL:RBZWB:2024:4213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
02-069616-24 + 02-239007-22 (tul) + 02-297241-22 (tul) + 02-101994-23 (tul) + 02-263410-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met druggerelateerde achtergrond en oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal bij de Albert Heijn. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, heeft de diefstal bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank oordeelt dat het feit wettig en overtuigend is bewezen, waarbij de verdachte op 28 februari 2024 in Tilburg verpakkingen vlees en vis heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.

De rechtbank heeft de verdachte als strafmaat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit besluit is genomen op basis van het reclasseringsadvies, waaruit blijkt dat de verdachte een zorgelijk delictpatroon vertoont en dat eerdere interventies niet hebben geleid tot gedragsverandering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de hoge kans op recidive en de ernst van de situatie, waarbij de verdachte zelf ook heeft aangegeven dat hij de ISD-maatregel als een kans ziet om zijn leven te beteren.

De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de ISD-maatregel de enige passende optie is om de maatschappij te beschermen tegen het recidiverende gedrag van de verdachte. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden die aan eerdere straffen waren verbonden, laten vervallen, zodat er enkel voorwaarden gelden onder het parketnummer van de ISD-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-069616-24 + 02-239007-22 (tul) + 02-297241-22 (tul) +
02-101994-23 (tul) + 02-263410-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ( [land] )
verblijvende bij [zorginstelling] aan [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook vier vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een winkeldiefstal van diverse goederen bij de Albert Heijn heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van de aangifte die is gedaan namens de Albert Heijn en de bekennende verklaring van verdachte acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het eens met het standpunt van de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op grond van de aangifte namens de Albert Heijn [2] en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting [3] is de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 februari 2024 te Tilburg
- verpakkingen vlees en
- verpakkingen vis die aan Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) voor twee jaar zonder aftrek van voorarrest. Zij baseert zich hierbij op het advies van de reclassering. Ook is aan de wettelijke vereisten voldaan. Zij acht deze maatregel noodzakelijk voor beëindiging van de recidive van verdachte en de beveiliging van de maatschappij.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het eens met de vordering van de officier van justitie. Verdachte een kale gevangenisstraf geven is niet passend. Hij voelt dat ook niet als een straf, hij verblijft graag in de Penitentiaire Inrichting (verder: PI). Hij heeft het daar goed. Verdachte deed het ook goed in de kliniek. Zodra hij weer naar buiten gaat, gaat het mis. Dan komt hij weer in contact met zijn oude leven en gaat hij weer drugs gebruiken en strafbare feiten plegen. Als je de camerabeelden van het tenlastegelegde feit bekijkt, lijkt het wel alsof hij gepakt wilde worden, zodat hij weer naar binnen kon. Er is alles geprobeerd in een ambulant kader, maar het is niet gelukt. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is passend voor verdachte. Verdachte vindt dit zelf ook. Het is voor verdachte een optimum remedium. Verdachte is gemotiveerd en wil veranderen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij de Albert Heijn. Hij heeft hiermee aangetoond geen respect te hebben voor eigendommen van anderen. Het plegen van een winkeldiefstal zorgt bovendien voor veel overlast en financiële schade voor winkeliers. Verdachte heeft helemaal niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn gedragingen, hij heeft enkel oog gehad voor zijn eigen belang.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat dit feit niet de eerste winkeldiefstal is die verdachte heeft gepleegd. Hij is hiervoor al diverse keren onherroepelijk veroordeeld. Verder liep verdachte in een viertal proeftijden.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 30 mei 2024 dat over verdachte is opgesteld. Hieruit blijkt dat verdachte geregistreerd staat als zeer actieve veelpleger, van voornamelijk winkeldiefstallen. Er is sprake van een zorgelijk delictpatroon en de kans op recidive is hoog. Zijn harddrugsverslaving is direct gerelateerd aan onderhavige tenlastelegging en de eerdere veroordelingen. Verdachte toont motivatie tot gedragsverandering, maar is de afgelopen jaren niet in staat gebleken om een delict- en drugsvrij bestaan te leiden met intensieve ambulante hulpverlening. De reclassering geeft verder aan dat het psychosociaal functioneren van verdachte een risicoverhogende factor is. Er is geen actuele diagnostiek, waardoor het onduidelijk is welke zorg, begeleiding en behandeling passend is voor hem. Ook zijn er zorgen over het gebrek aan passende huisvesting. Eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasseringstoezichten of andere justitiële maatregelen hebben niet geleid tot (blijvende) gedragsverandering. De reclassering is dan ook van mening dat gedragsverandering bij verdachte alleen haalbaar is in een drang- en dwangkader en adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Een voorwaardelijke ISD-maatregel acht de reclassering vanwege een te summiere back-up niet geschikt.
[stichting] ( [FPA] ) heeft laten weten dat ze verdachte op 24 juni 2024 wil opnemen, mits er een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd en de uitspraak van de rechtbank dan onherroepelijk is geworden.
Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers, op het op 28 februari 2024 door verdachte begane misdrijf is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Tot slot wordt ook aan de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelmatige daders) voldaan.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vele veroordelingen en interventies die reeds hebben plaatsgevonden bij verdachte, niet voor een gedragsverandering bij verdachte hebben gezorgd die hem van het plegen van strafbare feiten weerhouden. De rechtbank ziet dat in ieder geval een ernstige harddrugsverslaving, het ontbreken van passende huisvesting, dagbesteding en een ‘gezond’ sociaal netwerk hieraan ten grondslag liggen. Of er ook sprake is van persoonlijkheidsproblematiek is wegens het ontbreken van een onderzoek daarnaar, op dit moment onbekend. De vraag is vooral of er – anders dan een onvoorwaardelijke ISD-maatregel – nog mogelijkheden zijn om de recidive van verdachte te beperken. Gebleken is dat een korte opname ter detoxificatie van zes weken niet het gewenste effect heeft gehad, omdat verdachte na een positieve afronding snel terugviel in zijn oude gewoontes buiten de klinische setting. Verder is verdachte gedurende de vier lopende reclasseringstoezichten diverse keren niet op de meldplichtafspraken verschenen en hebben deze toezichten hem niet weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Op grond van het voorgaande is de rechtbank er dan ook van overtuigd dat het verdachte niet zal lukken om in vrijheid tot een gedragsverandering te komen in het kader van een voorwaardelijke straf. Alles afwegend ziet de rechtbank op dit moment dan ook geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverende en hinderlijke en overlast veroorzakende gedrag van verdachte dan door oplegging van de ISD-maatregel voor twee jaar. Zij acht de oplegging van die maatregel dan ook noodzakelijk. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte zelf ook van mening is dat de onvoorwaardelijke ISD-maatregel de enige passende optie is en dit als een kans ziet om zijn leven te beteren.
Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de problematiek van verdachte te kunnen komen, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straffen onder voornoemde parketnummers ten uitvoer zullen worden gelegd. Ter zitting heeft zij haar standpunt gewijzigd en gesteld dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging kunnen worden afgewezen indien de ISD-maatregel wordt opgelegd. Zij verzoekt daarbij om met uitzondering van de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd onder parketnummer 02-297241-22, de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij de overige parketnummers te laten vervallen.
De verdediging is het eens met het standpunt van de officier van justitie, indien de ISD-maatregel aan verdachte wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de vier proeftijden van de voorwaardelijke straffen schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing van deze vorderingen echter niet opportuun vanwege het feit dat zij aan hem de ISD-maatregel zal opleggen, die twee jaar in beslag zal nemen. De rechtbank zal de vorderingen dan ook afwijzen en daarbij tevens, zoals verzocht door de officier van justitie en de verdediging, de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij de parketnummers 02-101994-23 en 02-239007-22 laten vervallen, zodat er alleen nog bijzondere voorwaarden gelden onder één parketnummer(02-297241-22).

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vorderingen tenuitvoerlegging
parketnummers: 02-297241-22 en 02-263410-23
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder voornoemde parketnummers af;
parketnummers: 02-239007-22 en 02-101994-23
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder voornoemde parketnummers af;
- wijzigt de onder deze parketnummers aan verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden in die zin dat ze komen te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.E. Mullers, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juni 2024.
De voorzitter, rechter mr. H. Skalonjic en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.
2.
3.