In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal bij de Albert Heijn. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, heeft de diefstal bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank oordeelt dat het feit wettig en overtuigend is bewezen, waarbij de verdachte op 28 februari 2024 in Tilburg verpakkingen vlees en vis heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank heeft de verdachte als strafmaat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit besluit is genomen op basis van het reclasseringsadvies, waaruit blijkt dat de verdachte een zorgelijk delictpatroon vertoont en dat eerdere interventies niet hebben geleid tot gedragsverandering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de hoge kans op recidive en de ernst van de situatie, waarbij de verdachte zelf ook heeft aangegeven dat hij de ISD-maatregel als een kans ziet om zijn leven te beteren.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de ISD-maatregel de enige passende optie is om de maatschappij te beschermen tegen het recidiverende gedrag van de verdachte. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden die aan eerdere straffen waren verbonden, laten vervallen, zodat er enkel voorwaarden gelden onder het parketnummer van de ISD-maatregel.